Nederlands

Duits

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • hij/zij/het gaat over
  • zij gaan over

Präsens Indikativ

  • er/sie/es klingt
  • sie klingen

Onvoltooid verleden tijd

  • hij/zij/het ging over
  • zij gingen over

Präteritum Indikativ

  • er/sie/es klang
  • sie klangen

Voltooid tegenwoordige tijd

  • hij/zij/het is overgegaan
  • zij zijn overgegaan

Perfekt Indikativ

  • er/sie/es hat geklungen
  • sie haben geklungen

Voltooid verleden tijd

  • hij/zij/het was overgegaan
  • zij waren overgegaan

Plusquamperfekt Indikativ

  • er/sie/es hatte geklungen
  • sie hatten geklungen

Toekomende tijd I

  • hij/zij/het zal overgaan
  • zij zullen overgaan

Futur I Indikativ

  • er/sie/es wird klingen
  • sie werden klingen

Toekomende tijd II

  • hij/zij/het zal overgegaan zijn
  • zij zullen overgegaan zijn

Futur II Indikativ

  • er/sie/es wird geklungen haben
  • sie werden geklungen haben

Conditionalis I

  • hij/zij/het zou overgaan
  • zij zouden overgaan

Futur I Konjunktiv II

  • er/sie/es würde klingen
  • sie würden klingen

Conditionalis II

  • hij/zij/het zou zijn overgegaan
  • zij zouden zijn overgegaan

Futur II Konjunktiv II

  • er/sie/es würde geklungen haben
  • sie würden geklungen haben

Verwijzingen

Bekijk 8 definitie(s) van overgaan