Vervoeging van overgeven
Onbepaalde wijs (infinitief): overgeven
Nederlands
Italiaans
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik geef over
- jij geeft over
- hij/zij/het geeft over
- wij geven over
- jullie geven over
- zij geven over
Presente
- io vomito
- tu vomiti
- lui/lei/Lei vomita
- noi vomitiamo
- voi/Voi vomitate
- loro/Loro vomitano
Onvoltooid verleden tijd
- ik gaf over
- jij gaf over
- hij/zij/het gaf over
- wij gaven over
- jullie gaven over
- zij gaven over
Imperfetto
- io vomitavo
- tu vomitavi
- lui/lei/Lei vomitava
- noi vomitavamo
- voi/Voi vomitavate
- loro/Loro vomitavano
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb overgegeven
- jij hebt overgegeven
- hij/zij/het heeft overgegeven
- wij hebben overgegeven
- jullie hebben overgegeven
- zij hebben overgegeven
Passato prossimo
- io ho vomitato
- tu hai vomitato
- lui/lei/Lei ha vomitato
- noi abbiamo vomitato
- voi/Voi avete vomitato
- loro/Loro hanno vomitato
Voltooid verleden tijd
- ik had overgegeven
- jij had overgegeven
- hij/zij/het had overgegeven
- wij hadden overgegeven
- jullie hadden overgegeven
- zij hadden overgegeven
Trapassato prossimo
- io avevo vomitato
- tu avevi vomitato
- lui/lei/Lei aveva vomitato
- noi avevamo vomitato
- voi/Voi avevate vomitato
- loro/Loro avevano vomitato
Toekomende tijd I
- ik zal overgeven
- jij zult overgeven
- hij/zij/het zal overgeven
- wij zullen overgeven
- jullie zullen overgeven
- zij zullen overgeven
Futuro semplice
- io vomiterò
- tu vomiterai
- lui/lei/Lei vomiterà
- noi vomiteremo
- voi/Voi vomiterete
- loro/Loro vomiteranno
Toekomende tijd II
- ik zal overgegeven hebben
- jij zult overgegeven hebben
- hij/zij/het zal overgegeven hebben
- wij zullen overgegeven hebben
- jullie zullen overgegeven hebben
- zij zullen overgegeven hebben
Futuro anteriore
- io avrò vomitato
- tu avrai vomitato
- lui/lei/Lei avrà vomitato
- noi avremo vomitato
- voi/Voi avrete vomitato
- loro/Loro avranno vomitato
Conditionalis I
- ik zou overgeven
- jij zou overgeven
- hij/zij/het zou overgeven
- wij zouden overgeven
- jullie zouden overgeven
- zij zouden overgeven
Condizionale presente
- io vomiterei
- tu vomiteresti
- lui/lei/Lei vomiterebbe
- noi vomiteremmo
- voi/Voi vomitereste
- loro/Loro vomiterebbero
Conditionalis II
- ik zou hebben overgegeven
- jij zou hebben overgegeven
- hij/zij/het zou hebben overgegeven
- wij zouden hebben overgegeven
- jullie zouden hebben overgegeven
- zij zouden hebben overgegeven
Condizionale passato
- io avrei vomitato
- tu avresti vomitato
- lui/lei/Lei avrebbe vomitato
- noi avremmo vomitato
- voi/Voi avreste vomitato
- loro/Loro avrebbero vomitato
Imperatief
- jij geef over
- jullie geeft over
Imperativo
- tu vomita
- voi/Voi vomitate