Vervoeging van overhoren
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik overhoor
- jij overhoort
- hij/zij/het overhoort
- wij overhoren
- jullie overhoren
- zij overhoren
Onvoltooid verleden tijd
- ik overhoorde
- jij overhoorde
- hij/zij/het overhoorde
- wij overhoorden
- jullie overhoorden
- zij overhoorden
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb overhoord
- jij hebt overhoord
- hij/zij/het heeft overhoord
- wij hebben overhoord
- jullie hebben overhoord
- zij hebben overhoord
Voltooid verleden tijd
- ik had overhoord
- jij had overhoord
- hij/zij/het had overhoord
- wij hadden overhoord
- jullie hadden overhoord
- zij hadden overhoord
Toekomende tijd I
- ik zal overhoren
- jij zult overhoren
- hij/zij/het zal overhoren
- wij zullen overhoren
- jullie zullen overhoren
- zij zullen overhoren
Toekomende tijd II
- ik zal overhoord hebben
- jij zult overhoord hebben
- hij/zij/het zal overhoord hebben
- wij zullen overhoord hebben
- jullie zullen overhoord hebben
- zij zullen overhoord hebben
Conditionalis I
- ik zou overhoren
- jij zou overhoren
- hij/zij/het zou overhoren
- wij zouden overhoren
- jullie zouden overhoren
- zij zouden overhoren
Conditionalis II
- ik zou hebben overhoord
- jij zou hebben overhoord
- hij/zij/het zou hebben overhoord
- wij zouden hebben overhoord
- jullie zouden hebben overhoord
- zij zouden hebben overhoord
Imperatief
- jij overhoor
- jullie overhoort