Vervoeging van overkoepelen
Onbepaalde wijs (infinitief): overkoepelen
Nederlands
Duits
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik overkoepel
- jij overkoepelt
- hij/zij/het overkoepelt
- wij overkoepelen
- jullie overkoepelen
- zij overkoepelen
Präsens Indikativ
- ich dache mich ab
- du dachst dich ab
- er/sie/es dacht sich ab
- wir dachen uns ab
- ihr dacht euch ab
- sie dachen sich ab
Onvoltooid verleden tijd
- ik overkoepelde
- jij overkoepelde
- hij/zij/het overkoepelde
- wij overkoepelden
- jullie overkoepelden
- zij overkoepelden
Präteritum Indikativ
- ich dachte mich ab
- du dachtest dich ab
- er/sie/es dachte sich ab
- wir dachten uns ab
- ihr dachtet euch ab
- sie dachten sich ab
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb overkoepeld
- jij hebt overkoepeld
- hij/zij/het heeft overkoepeld
- wij hebben overkoepeld
- jullie hebben overkoepeld
- zij hebben overkoepeld
Perfekt Indikativ
- ich habe mich abgedacht
- du hast dich abgedacht
- er/sie/es hat sich abgedacht
- wir haben uns abgedacht
- ihr habt euch abgedacht
- sie haben sich abgedacht
Voltooid verleden tijd
- ik had overkoepeld
- jij had overkoepeld
- hij/zij/het had overkoepeld
- wij hadden overkoepeld
- jullie hadden overkoepeld
- zij hadden overkoepeld
Plusquamperfekt Indikativ
- ich hatte mich abgedacht
- du hattest dich abgedacht
- er/sie/es hatte sich abgedacht
- wir hatten uns abgedacht
- ihr hattet euch abgedacht
- sie hatten sich abgedacht
Toekomende tijd I
- ik zal overkoepelen
- jij zult overkoepelen
- hij/zij/het zal overkoepelen
- wij zullen overkoepelen
- jullie zullen overkoepelen
- zij zullen overkoepelen
Futur I Indikativ
- ich werde mich abdachen
- du wirst dich abdachen
- er/sie/es wird sich abdachen
- wir werden uns abdachen
- ihr werdet euch abdachen
- sie werden sich abdachen
Toekomende tijd II
- ik zal overkoepeld hebben
- jij zult overkoepeld hebben
- hij/zij/het zal overkoepeld hebben
- wij zullen overkoepeld hebben
- jullie zullen overkoepeld hebben
- zij zullen overkoepeld hebben
Futur II Indikativ
- ich werde mich abgedacht haben
- du wirst dich abgedacht haben
- er/sie/es wird sich abgedacht haben
- wir werden uns abgedacht haben
- ihr werdet euch abgedacht haben
- sie werden sich abgedacht haben
Conditionalis I
- ik zou overkoepelen
- jij zou overkoepelen
- hij/zij/het zou overkoepelen
- wij zouden overkoepelen
- jullie zouden overkoepelen
- zij zouden overkoepelen
Futur I Konjunktiv II
- ich würde mich abdachen
- du würdest dich abdachen
- er/sie/es würde sich abdachen
- wir würden uns abdachen
- ihr würdet euch abdachen
- sie würden sich abdachen
Conditionalis II
- ik zou hebben overkoepeld
- jij zou hebben overkoepeld
- hij/zij/het zou hebben overkoepeld
- wij zouden hebben overkoepeld
- jullie zouden hebben overkoepeld
- zij zouden hebben overkoepeld
Futur II Konjunktiv II
- ich würde mich abgedacht haben
- du würdest dich abgedacht haben
- er/sie/es würde sich abgedacht haben
- wir würden uns abgedacht haben
- ihr würdet euch abgedacht haben
- sie würden sich abgedacht haben
Imperatief
- jij overkoepel
- jullie overkoepelt
Imperativ
- du dache dich ab
- ihr dacht euch ab