Vervoeging van overtekenen
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik overteken
- jij overtekent
- hij/zij/het overtekent
- wij overtekenen
- jullie overtekenen
- zij overtekenen
Onvoltooid verleden tijd
- ik overtekende
- jij overtekende
- hij/zij/het overtekende
- wij overtekenden
- jullie overtekenden
- zij overtekenden
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb overtekend
- jij hebt overtekend
- hij/zij/het heeft overtekend
- wij hebben overtekend
- jullie hebben overtekend
- zij hebben overtekend
Voltooid verleden tijd
- ik had overtekend
- jij had overtekend
- hij/zij/het had overtekend
- wij hadden overtekend
- jullie hadden overtekend
- zij hadden overtekend
Toekomende tijd I
- ik zal overtekenen
- jij zult overtekenen
- hij/zij/het zal overtekenen
- wij zullen overtekenen
- jullie zullen overtekenen
- zij zullen overtekenen
Toekomende tijd II
- ik zal overtekend hebben
- jij zult overtekend hebben
- hij/zij/het zal overtekend hebben
- wij zullen overtekend hebben
- jullie zullen overtekend hebben
- zij zullen overtekend hebben
Conditionalis I
- ik zou overtekenen
- jij zou overtekenen
- hij/zij/het zou overtekenen
- wij zouden overtekenen
- jullie zouden overtekenen
- zij zouden overtekenen
Conditionalis II
- ik zou hebben overtekend
- jij zou hebben overtekend
- hij/zij/het zou hebben overtekend
- wij zouden hebben overtekend
- jullie zouden hebben overtekend
- zij zouden hebben overtekend
Imperatief
- jij overteken
- jullie overtekent