Vervoeging van overtuigen
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik overtuig
- jij overtuigt
- hij/zij/het overtuigt
- wij overtuigen
- jullie overtuigen
- zij overtuigen
Onvoltooid verleden tijd
- ik overtuigde
- jij overtuigde
- hij/zij/het overtuigde
- wij overtuigden
- jullie overtuigden
- zij overtuigden
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb overtuigd
- jij hebt overtuigd
- hij/zij/het heeft overtuigd
- wij hebben overtuigd
- jullie hebben overtuigd
- zij hebben overtuigd
Voltooid verleden tijd
- ik had overtuigd
- jij had overtuigd
- hij/zij/het had overtuigd
- wij hadden overtuigd
- jullie hadden overtuigd
- zij hadden overtuigd
Toekomende tijd I
- ik zal overtuigen
- jij zult overtuigen
- hij/zij/het zal overtuigen
- wij zullen overtuigen
- jullie zullen overtuigen
- zij zullen overtuigen
Toekomende tijd II
- ik zal overtuigd hebben
- jij zult overtuigd hebben
- hij/zij/het zal overtuigd hebben
- wij zullen overtuigd hebben
- jullie zullen overtuigd hebben
- zij zullen overtuigd hebben
Conditionalis I
- ik zou overtuigen
- jij zou overtuigen
- hij/zij/het zou overtuigen
- wij zouden overtuigen
- jullie zouden overtuigen
- zij zouden overtuigen
Conditionalis II
- ik zou hebben overtuigd
- jij zou hebben overtuigd
- hij/zij/het zou hebben overtuigd
- wij zouden hebben overtuigd
- jullie zouden hebben overtuigd
- zij zouden hebben overtuigd
Imperatief
- jij overtuig
- jullie overtuigt