Vervoeging van pachten
Nederlands
Engels
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik pacht
- jij pacht
- hij/zij/het pacht
- wij pachten
- jullie pachten
- zij pachten
Present
- I tenant
- you tenant
- he/she/it tenants
- we tenant
- you tenant
- they tenant
Onvoltooid verleden tijd
- ik pachtte
- jij pachtte
- hij/zij/het pachtte
- wij pachtten
- jullie pachtten
- zij pachtten
Simple past
- I tenanted
- you tenanted
- he/she/it tenanted
- we tenanted
- you tenanted
- they tenanted
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb gepacht
- jij hebt gepacht
- hij/zij/het heeft gepacht
- wij hebben gepacht
- jullie hebben gepacht
- zij hebben gepacht
Present perfect
- I have tenanted
- you have tenanted
- he/she/it has tenanted
- we have tenanted
- you have tenanted
- they have tenanted
Voltooid verleden tijd
- ik had gepacht
- jij had gepacht
- hij/zij/het had gepacht
- wij hadden gepacht
- jullie hadden gepacht
- zij hadden gepacht
Past perfect
- I had tenanted
- you had tenanted
- he/she/it had tenanted
- we had tenanted
- you had tenanted
- they had tenanted
Toekomende tijd I
- ik zal pachten
- jij zult pachten
- hij/zij/het zal pachten
- wij zullen pachten
- jullie zullen pachten
- zij zullen pachten
Future
- I will tenant
- you will tenant
- he/she/it will tenant
- we will tenant
- you will tenant
- they will tenant
Toekomende tijd II
- ik zal gepacht hebben
- jij zult gepacht hebben
- hij/zij/het zal gepacht hebben
- wij zullen gepacht hebben
- jullie zullen gepacht hebben
- zij zullen gepacht hebben
Future perfect
- I will have tenanted
- you will have tenanted
- he/she/it will have tenanted
- we will have tenanted
- you will have tenanted
- they will have tenanted
Conditionalis I
- ik zou pachten
- jij zou pachten
- hij/zij/het zou pachten
- wij zouden pachten
- jullie zouden pachten
- zij zouden pachten
Conditional present
- I would tenant
- you would tenant
- he/she/it would tenant
- we would tenant
- you would tenant
- they would tenant
Conditionalis II
- ik zou hebben gepacht
- jij zou hebben gepacht
- hij/zij/het zou hebben gepacht
- wij zouden hebben gepacht
- jullie zouden hebben gepacht
- zij zouden hebben gepacht
Conditional perfect
- I would have tenanted
- you would have tenanted
- he/she/it would have tenanted
- we would have tenanted
- you would have tenanted
- they would have tenanted
Imperatief
- jij pacht
- jullie pacht
Imperative
- you tenant
- you tenant