Vervoeging van palissaderen
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik palissadeer
- jij palissadeert
- hij/zij/het palissadeert
- wij palissaderen
- jullie palissaderen
- zij palissaderen
Onvoltooid verleden tijd
- ik palissadeerde
- jij palissadeerde
- hij/zij/het palissadeerde
- wij palissadeerden
- jullie palissadeerden
- zij palissadeerden
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb gepalissadeerd
- jij hebt gepalissadeerd
- hij/zij/het heeft gepalissadeerd
- wij hebben gepalissadeerd
- jullie hebben gepalissadeerd
- zij hebben gepalissadeerd
Voltooid verleden tijd
- ik had gepalissadeerd
- jij had gepalissadeerd
- hij/zij/het had gepalissadeerd
- wij hadden gepalissadeerd
- jullie hadden gepalissadeerd
- zij hadden gepalissadeerd
Toekomende tijd I
- ik zal palissaderen
- jij zult palissaderen
- hij/zij/het zal palissaderen
- wij zullen palissaderen
- jullie zullen palissaderen
- zij zullen palissaderen
Toekomende tijd II
- ik zal gepalissadeerd hebben
- jij zult gepalissadeerd hebben
- hij/zij/het zal gepalissadeerd hebben
- wij zullen gepalissadeerd hebben
- jullie zullen gepalissadeerd hebben
- zij zullen gepalissadeerd hebben
Conditionalis I
- ik zou palissaderen
- jij zou palissaderen
- hij/zij/het zou palissaderen
- wij zouden palissaderen
- jullie zouden palissaderen
- zij zouden palissaderen
Conditionalis II
- ik zou hebben gepalissadeerd
- jij zou hebben gepalissadeerd
- hij/zij/het zou hebben gepalissadeerd
- wij zouden hebben gepalissadeerd
- jullie zouden hebben gepalissadeerd
- zij zouden hebben gepalissadeerd
Imperatief
- jij palissadeer
- jullie palissadeert