Vervoeging van palpiteren
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- hij/zij/het palpiteert
- zij palpiteren
Onvoltooid verleden tijd
- hij/zij/het palpiteerde
- zij palpiteerden
Voltooid tegenwoordige tijd
- hij/zij/het heeft gepalpiteerd
- zij hebben gepalpiteerd
Voltooid verleden tijd
- hij/zij/het had gepalpiteerd
- zij hadden gepalpiteerd
Toekomende tijd I
- hij/zij/het zal palpiteren
- zij zult palpiteren
Toekomende tijd II
- hij/zij/het zal gepalpiteerd hebben
- zij zult gepalpiteerd hebben
Conditionalis I
- hij/zij/het zal palpiteren
- zij zullen palpiteren
Conditionalis II
- hij/zij/het zal hebben gepalpiteerd
- zij zullen hebben gepalpiteerd