Vervoeging van paneren
Nederlands
Spaans
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik paneer
- jij paneert
- hij/zij/het paneert
- wij paneren
- jullie paneren
- zij paneren
Indicativo presente
- yo rebozo
- tú rebozas
- él/ella reboza
- nosotros rebozamos
- vosotros rebozáis
- ellos/ellas rebozan
Onvoltooid verleden tijd
- ik paneerde
- jij paneerde
- hij/zij/het paneerde
- wij paneerden
- jullie paneerden
- zij paneerden
Indefinido
- yo rebocé
- tú rebozaste
- él/ella rebozó
- nosotros rebozamos
- vosotros rebozasteis
- ellos/ellas rebozaron
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb gepaneerd
- jij hebt gepaneerd
- hij/zij/het heeft gepaneerd
- wij hebben gepaneerd
- jullie hebben gepaneerd
- zij hebben gepaneerd
Pretérito perfecto compuesto
- yo he rebozado
- tú has rebozado
- él/ella ha rebozado
- nosotros hemos rebozado
- vosotros habéis rebozado
- ellos/ellas han rebozado
Voltooid verleden tijd
- ik had gepaneerd
- jij had gepaneerd
- hij/zij/het had gepaneerd
- wij hadden gepaneerd
- jullie hadden gepaneerd
- zij hadden gepaneerd
Pluscuamperfecto
- yo había rebozado
- tú habías rebozado
- él/ella había rebozado
- nosotros habíamos rebozado
- vosotros habíais rebozado
- ellos/ellas habían rebozado
Toekomende tijd I
- ik zal paneren
- jij zult paneren
- hij/zij/het zal paneren
- wij zullen paneren
- jullie zullen paneren
- zij zullen paneren
Futuro I
- yo rebozaré
- tú rebozarás
- él/ella rebozará
- nosotros rebozaremos
- vosotros rebozaréis
- ellos/ellas rebozarán
Toekomende tijd II
- ik zal gepaneerd hebben
- jij zult gepaneerd hebben
- hij/zij/het zal gepaneerd hebben
- wij zullen gepaneerd hebben
- jullie zullen gepaneerd hebben
- zij zullen gepaneerd hebben
Futuro perfecto
- yo habré rebozado
- tú habrás rebozado
- él/ella habrá rebozado
- nosotros habremos rebozado
- vosotros habréis rebozado
- ellos/ellas habrán rebozado
Conditionalis I
- ik zou paneren
- jij zou paneren
- hij/zij/het zou paneren
- wij zouden paneren
- jullie zouden paneren
- zij zouden paneren
Condicional
- yo rebozaría
- tú rebozarías
- él/ella rebozaría
- nosotros rebozaríamos
- vosotros rebozaríais
- ellos/ellas rebozarían
Conditionalis II
- ik zou hebben gepaneerd
- jij zou hebben gepaneerd
- hij/zij/het zou hebben gepaneerd
- wij zouden hebben gepaneerd
- jullie zouden hebben gepaneerd
- zij zouden hebben gepaneerd
Condicional perfecto
- yo habría rebozado
- tú habrías rebozado
- él/ella habría rebozado
- nosotros habríamos rebozado
- vosotros habríais rebozado
- ellos/ellas habrían rebozado
Imperatief
- jij paneer
- jullie paneert
Imperativo presente
- tú reboza
- vosotros rebozad