Vervoeging van paraferen

  • Onvoltooid tegenwoordige tijd

    • ik parafeer
    • jij parafeert
    • hij/zij/het parafeert
    • wij paraferen
    • jullie paraferen
    • zij paraferen
  • Onvoltooid verleden tijd

    • ik parafeerde
    • jij parafeerde
    • hij/zij/het parafeerde
    • wij parafeerden
    • jullie parafeerden
    • zij parafeerden
  • Voltooid tegenwoordige tijd

    • ik heb geparafeerd
    • jij hebt geparafeerd
    • hij/zij/het heeft geparafeerd
    • wij hebben geparafeerd
    • jullie hebben geparafeerd
    • zij hebben geparafeerd
  • Voltooid verleden tijd

    • ik had geparafeerd
    • jij had geparafeerd
    • hij/zij/het had geparafeerd
    • wij hadden geparafeerd
    • jullie hadden geparafeerd
    • zij hadden geparafeerd
  • Toekomende tijd I

    • ik zal paraferen
    • jij zult paraferen
    • hij/zij/het zal paraferen
    • wij zullen paraferen
    • jullie zullen paraferen
    • zij zullen paraferen
  • Toekomende tijd II

    • ik zal geparafeerd hebben
    • jij zult geparafeerd hebben
    • hij/zij/het zal geparafeerd hebben
    • wij zullen geparafeerd hebben
    • jullie zullen geparafeerd hebben
    • zij zullen geparafeerd hebben
  • Conditionalis I

    • ik zou paraferen
    • jij zou paraferen
    • hij/zij/het zou paraferen
    • wij zouden paraferen
    • jullie zouden paraferen
    • zij zouden paraferen
  • Conditionalis II

    • ik zou hebben geparafeerd
    • jij zou hebben geparafeerd
    • hij/zij/het zou hebben geparafeerd
    • wij zouden hebben geparafeerd
    • jullie zouden hebben geparafeerd
    • zij zouden hebben geparafeerd
  • Imperatief

    • jij parafeer
    • jullie parafeert

Verwijzingen

Bekijk 1 definitie(s) van paraferen