Vervoeging van parelen

  • Onvoltooid tegenwoordige tijd

    • ik parel
    • jij parelt
    • hij/zij/het parelt
    • wij parelen
    • jullie parelen
    • zij parelen
  • Onvoltooid verleden tijd

    • ik parelde
    • jij parelde
    • hij/zij/het parelde
    • wij parelden
    • jullie parelden
    • zij parelden
  • Voltooid tegenwoordige tijd

    • ik heb gepareld
    • jij hebt gepareld
    • hij/zij/het heeft gepareld
    • wij hebben gepareld
    • jullie hebben gepareld
    • zij hebben gepareld
  • Voltooid verleden tijd

    • ik had gepareld
    • jij had gepareld
    • hij/zij/het had gepareld
    • wij hadden gepareld
    • jullie hadden gepareld
    • zij hadden gepareld
  • Toekomende tijd I

    • ik zal parelen
    • jij zult parelen
    • hij/zij/het zal parelen
    • wij zullen parelen
    • jullie zullen parelen
    • zij zullen parelen
  • Toekomende tijd II

    • ik zal gepareld hebben
    • jij zult gepareld hebben
    • hij/zij/het zal gepareld hebben
    • wij zullen gepareld hebben
    • jullie zullen gepareld hebben
    • zij zullen gepareld hebben
  • Conditionalis I

    • ik zou parelen
    • jij zou parelen
    • hij/zij/het zou parelen
    • wij zouden parelen
    • jullie zouden parelen
    • zij zouden parelen
  • Conditionalis II

    • ik zou hebben gepareld
    • jij zou hebben gepareld
    • hij/zij/het zou hebben gepareld
    • wij zouden hebben gepareld
    • jullie zouden hebben gepareld
    • zij zouden hebben gepareld
  • Imperatief

    • jij parel
    • jullie parelt

Verwijzingen

Bekijk 2 definitie(s) van parelen