Vervoeging van parelen
Nederlands
Duits
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- hij/zij/het parelt
- zij parelen
Präsens Indikativ
- er/sie/es perlt
- sie perlen
Onvoltooid verleden tijd
- hij/zij/het parelde
- zij parelden
Präteritum Indikativ
- er/sie/es perlte
- sie perlten
Voltooid tegenwoordige tijd
- hij/zij/het heeft gepareld
- zij hebben gepareld
Perfekt Indikativ
- er/sie/es hat geperlt
- sie haben geperlt
Voltooid verleden tijd
- hij/zij/het had gepareld
- zij hadden gepareld
Plusquamperfekt Indikativ
- er/sie/es hatte geperlt
- sie hatten geperlt
Toekomende tijd I
- hij/zij/het zal parelen
- zij zullen parelen
Futur I Indikativ
- er/sie/es wird perlen
- sie werden perlen
Toekomende tijd II
- hij/zij/het zal gepareld hebben
- zij zullen gepareld hebben
Futur II Indikativ
- er/sie/es wird geperlt haben
- sie werden geperlt haben
Conditionalis I
- hij/zij/het zou parelen
- zij zouden parelen
Futur I Konjunktiv II
- er/sie/es würde perlen
- sie würden perlen
Conditionalis II
- hij/zij/het zou hebben gepareld
- zij zouden hebben gepareld
Futur II Konjunktiv II
- er/sie/es würde geperlt haben
- sie würden geperlt haben