Vervoeging van paren

Nederlands

Engels

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik paar
  • jij paart
  • hij/zij/het paart
  • wij paren
  • jullie paren
  • zij paren

Present

  • I mate
  • you mate
  • he/she/it mates
  • we mate
  • you mate
  • they mate

Onvoltooid verleden tijd

  • ik paarde
  • jij paarde
  • hij/zij/het paarde
  • wij paarden
  • jullie paarden
  • zij paarden

Simple past

  • I mated
  • you mated
  • he/she/it mated
  • we mated
  • you mated
  • they mated

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb gepaard
  • jij hebt gepaard
  • hij/zij/het heeft gepaard
  • wij hebben gepaard
  • jullie hebben gepaard
  • zij hebben gepaard

Present perfect

  • I have mated
  • you have mated
  • he/she/it has mated
  • we have mated
  • you have mated
  • they have mated

Voltooid verleden tijd

  • ik had gepaard
  • jij had gepaard
  • hij/zij/het had gepaard
  • wij hadden gepaard
  • jullie hadden gepaard
  • zij hadden gepaard

Past perfect

  • I had mated
  • you had mated
  • he/she/it had mated
  • we had mated
  • you had mated
  • they had mated

Toekomende tijd I

  • ik zal paren
  • jij zult paren
  • hij/zij/het zal paren
  • wij zullen paren
  • jullie zullen paren
  • zij zullen paren

Future

  • I will mate
  • you will mate
  • he/she/it will mate
  • we will mate
  • you will mate
  • they will mate

Toekomende tijd II

  • ik zal gepaard hebben
  • jij zult gepaard hebben
  • hij/zij/het zal gepaard hebben
  • wij zullen gepaard hebben
  • jullie zullen gepaard hebben
  • zij zullen gepaard hebben

Future perfect

  • I will have mated
  • you will have mated
  • he/she/it will have mated
  • we will have mated
  • you will have mated
  • they will have mated

Conditionalis I

  • ik zou paren
  • jij zou paren
  • hij/zij/het zou paren
  • wij zouden paren
  • jullie zouden paren
  • zij zouden paren

Conditional present

  • I would mate
  • you would mate
  • he/she/it would mate
  • we would mate
  • you would mate
  • they would mate

Conditionalis II

  • ik zou hebben gepaard
  • jij zou hebben gepaard
  • hij/zij/het zou hebben gepaard
  • wij zouden hebben gepaard
  • jullie zouden hebben gepaard
  • zij zouden hebben gepaard

Conditional perfect

  • I would have mated
  • you would have mated
  • he/she/it would have mated
  • we would have mated
  • you would have mated
  • they would have mated

Imperatief

  • jij paar
  • jullie paart

Imperative

  • you mate
  • you mate

Verwijzingen

Bekijk 1 definitie(s) van paren