Vervoeging van peperen
Er is helaas geen Spaanse vertaling gevonden.
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik peper
- jij pepert
- hij/zij/het pepert
- wij peperen
- jullie peperen
- zij peperen
Onvoltooid verleden tijd
- ik peperde
- jij peperde
- hij/zij/het peperde
- wij peperden
- jullie peperden
- zij peperden
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb gepeperd
- jij hebt gepeperd
- hij/zij/het heeft gepeperd
- wij hebben gepeperd
- jullie hebben gepeperd
- zij hebben gepeperd
Voltooid verleden tijd
- ik had gepeperd
- jij had gepeperd
- hij/zij/het had gepeperd
- wij hadden gepeperd
- jullie hadden gepeperd
- zij hadden gepeperd
Toekomende tijd I
- ik zal peperen
- jij zult peperen
- hij/zij/het zal peperen
- wij zullen peperen
- jullie zullen peperen
- zij zullen peperen
Toekomende tijd II
- ik zal gepeperd hebben
- jij zult gepeperd hebben
- hij/zij/het zal gepeperd hebben
- wij zullen gepeperd hebben
- jullie zullen gepeperd hebben
- zij zullen gepeperd hebben
Conditionalis I
- ik zou peperen
- jij zou peperen
- hij/zij/het zou peperen
- wij zouden peperen
- jullie zouden peperen
- zij zouden peperen
Conditionalis II
- ik zou hebben gepeperd
- jij zou hebben gepeperd
- hij/zij/het zou hebben gepeperd
- wij zouden hebben gepeperd
- jullie zouden hebben gepeperd
- zij zouden hebben gepeperd
Imperatief
- jij peper
- jullie pepert