Vervoeging van percipiëren
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik percipieer
- jij percipieert
- hij/zij/het percipieert
- wij percipiëren
- jullie percipiëren
- zij percipiëren
Onvoltooid verleden tijd
- ik percipieerde
- jij percipieerde
- hij/zij/het percipieerde
- wij percipieerden
- jullie percipieerden
- zij percipieerden
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb gepercipieerd
- jij hebt gepercipieerd
- hij/zij/het heeft gepercipieerd
- wij hebben gepercipieerd
- jullie hebben gepercipieerd
- zij hebben gepercipieerd
Voltooid verleden tijd
- ik had gepercipieerd
- jij had gepercipieerd
- hij/zij/het had gepercipieerd
- wij hadden gepercipieerd
- jullie hadden gepercipieerd
- zij hadden gepercipieerd
Toekomende tijd I
- ik zal percipiëren
- jij zult percipiëren
- hij/zij/het zal percipiëren
- wij zullen percipiëren
- jullie zullen percipiëren
- zij zullen percipiëren
Toekomende tijd II
- ik zal gepercipieerd hebben
- jij zult gepercipieerd hebben
- hij/zij/het zal gepercipieerd hebben
- wij zullen gepercipieerd hebben
- jullie zullen gepercipieerd hebben
- zij zullen gepercipieerd hebben
Conditionalis I
- ik zou percipiëren
- jij zou percipiëren
- hij/zij/het zou percipiëren
- wij zouden percipiëren
- jullie zouden percipiëren
- zij zouden percipiëren
Conditionalis II
- ik zou hebben gepercipieerd
- jij zou hebben gepercipieerd
- hij/zij/het zou hebben gepercipieerd
- wij zouden hebben gepercipieerd
- jullie zouden hebben gepercipieerd
- zij zouden hebben gepercipieerd
Imperatief
- jij percipieer
- jullie percipieert