Vervoeging van pezen

  • Onvoltooid tegenwoordige tijd

    • ik pees
    • jij peest
    • hij/zij/het peest
    • wij pezen
    • jullie pezen
    • zij pezen
  • Onvoltooid verleden tijd

    • ik peesde
    • jij peesde
    • hij/zij/het peesde
    • wij peesden
    • jullie peesden
    • zij peesden
  • Voltooid tegenwoordige tijd

    • ik heb gepeesd
    • jij hebt gepeesd
    • hij/zij/het heeft gepeesd
    • wij hebben gepeesd
    • jullie hebben gepeesd
    • zij hebben gepeesd
  • Voltooid verleden tijd

    • ik had gepeesd
    • jij had gepeesd
    • hij/zij/het had gepeesd
    • wij hadden gepeesd
    • jullie hadden gepeesd
    • zij hadden gepeesd
  • Toekomende tijd I

    • ik zal pezen
    • jij zult pezen
    • hij/zij/het zal pezen
    • wij zullen pezen
    • jullie zullen pezen
    • zij zullen pezen
  • Toekomende tijd II

    • ik zal gepeesd hebben
    • jij zult gepeesd hebben
    • hij/zij/het zal gepeesd hebben
    • wij zullen gepeesd hebben
    • jullie zullen gepeesd hebben
    • zij zullen gepeesd hebben
  • Conditionalis I

    • ik zou pezen
    • jij zou pezen
    • hij/zij/het zou pezen
    • wij zouden pezen
    • jullie zouden pezen
    • zij zouden pezen
  • Conditionalis II

    • ik zou hebben gepeesd
    • jij zou hebben gepeesd
    • hij/zij/het zou hebben gepeesd
    • wij zouden hebben gepeesd
    • jullie zouden hebben gepeesd
    • zij zouden hebben gepeesd
  • Imperatief

    • jij pees
    • jullie peest

Verwijzingen

Bekijk 1 definitie(s) van pezen