Vervoeging van pianospelen

Onbepaalde wijs (infinitief): pianospelen

  • Onvoltooid tegenwoordige tijd

    • ik speel piano
    • jij speelt piano
    • hij/zij/het speelt piano
    • wij spelen piano
    • jullie spelen piano
    • zij spelen piano
  • Onvoltooid verleden tijd

    • ik speelde piano
    • jij speelde piano
    • hij/zij/het speelde piano
    • wij speelden piano
    • jullie speelden piano
    • zij speelden piano
  • Voltooid tegenwoordige tijd

    • ik heb pianogespeeld
    • jij hebt pianogespeeld
    • hij/zij/het heeft pianogespeeld
    • wij hebben pianogespeeld
    • jullie hebben pianogespeeld
    • zij hebben pianogespeeld
  • Voltooid verleden tijd

    • ik had pianogespeeld
    • jij had pianogespeeld
    • hij/zij/het had pianogespeeld
    • wij hadden pianogespeeld
    • jullie hadden pianogespeeld
    • zij hadden pianogespeeld
  • Toekomende tijd I

    • ik zal pianospelen
    • jij zult pianospelen
    • hij/zij/het zal pianospelen
    • wij zullen pianospelen
    • jullie zullen pianospelen
    • zij zullen pianospelen
  • Toekomende tijd II

    • ik zal pianogespeeld hebben
    • jij zult pianogespeeld hebben
    • hij/zij/het zal pianogespeeld hebben
    • wij zullen pianogespeeld hebben
    • jullie zullen pianogespeeld hebben
    • zij zullen pianogespeeld hebben
  • Conditionalis I

    • ik zou pianospelen
    • jij zou pianospelen
    • hij/zij/het zou pianospelen
    • wij zouden pianospelen
    • jullie zouden pianospelen
    • zij zouden pianospelen
  • Conditionalis II

    • ik zou hebben pianogespeeld
    • jij zou hebben pianogespeeld
    • hij/zij/het zou hebben pianogespeeld
    • wij zouden hebben pianogespeeld
    • jullie zouden hebben pianogespeeld
    • zij zouden hebben pianogespeeld
  • Imperatief

    • jij speel piano
    • jullie speelt piano

Verwijzingen

Bekijk 1 definitie(s) van pianospelen