Vervoeging van piekeren
Onbepaalde wijs (infinitief): piekeren
Nederlands
Duits
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik pieker
- jij piekert
- hij/zij/het piekert
- wij piekeren
- jullie piekeren
- zij piekeren
Präsens Indikativ
- ich grüb(e)le
- du grübelst
- er/sie/es grübelt
- wir grübeln
- ihr grübelt
- sie grübeln
Onvoltooid verleden tijd
- ik piekerde
- jij piekerde
- hij/zij/het piekerde
- wij piekerden
- jullie piekerden
- zij piekerden
Präteritum Indikativ
- ich grübelte
- du grübeltest
- er/sie/es grübelte
- wir grübelten
- ihr grübeltet
- sie grübelten
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb gepiekerd
- jij hebt gepiekerd
- hij/zij/het heeft gepiekerd
- wij hebben gepiekerd
- jullie hebben gepiekerd
- zij hebben gepiekerd
Perfekt Indikativ
- ich habe gegrübelt
- du hast gegrübelt
- er/sie/es hat gegrübelt
- wir haben gegrübelt
- ihr habt gegrübelt
- sie haben gegrübelt
Voltooid verleden tijd
- ik had gepiekerd
- jij had gepiekerd
- hij/zij/het had gepiekerd
- wij hadden gepiekerd
- jullie hadden gepiekerd
- zij hadden gepiekerd
Plusquamperfekt Indikativ
- ich hatte gegrübelt
- du hattest gegrübelt
- er/sie/es hatte gegrübelt
- wir hatten gegrübelt
- ihr hattet gegrübelt
- sie hatten gegrübelt
Toekomende tijd I
- ik zal piekeren
- jij zult piekeren
- hij/zij/het zal piekeren
- wij zullen piekeren
- jullie zullen piekeren
- zij zullen piekeren
Futur I Indikativ
- ich werde grübeln
- du wirst grübeln
- er/sie/es wird grübeln
- wir werden grübeln
- ihr werdet grübeln
- sie werden grübeln
Toekomende tijd II
- ik zal gepiekerd hebben
- jij zult gepiekerd hebben
- hij/zij/het zal gepiekerd hebben
- wij zullen gepiekerd hebben
- jullie zullen gepiekerd hebben
- zij zullen gepiekerd hebben
Futur II Indikativ
- ich werde gegrübelt haben
- du wirst gegrübelt haben
- er/sie/es wird gegrübelt haben
- wir werden gegrübelt haben
- ihr werdet gegrübelt haben
- sie werden gegrübelt haben
Conditionalis I
- ik zou piekeren
- jij zou piekeren
- hij/zij/het zou piekeren
- wij zouden piekeren
- jullie zouden piekeren
- zij zouden piekeren
Futur I Konjunktiv II
- ich würde grübeln
- du würdest grübeln
- er/sie/es würde grübeln
- wir würden grübeln
- ihr würdet grübeln
- sie würden grübeln
Conditionalis II
- ik zou hebben gepiekerd
- jij zou hebben gepiekerd
- hij/zij/het zou hebben gepiekerd
- wij zouden hebben gepiekerd
- jullie zouden hebben gepiekerd
- zij zouden hebben gepiekerd
Futur II Konjunktiv II
- ich würde gegrübelt haben
- du würdest gegrübelt haben
- er/sie/es würde gegrübelt haben
- wir würden gegrübelt haben
- ihr würdet gegrübelt haben
- sie würden gegrübelt haben
Imperatief
- jij pieker
- jullie piekert
Imperativ
- du grüb(e)le
- ihr grübelt