Vervoeging van pikken

  • Onvoltooid tegenwoordige tijd

    • ik pik
    • jij pikt
    • hij/zij/het pikt
    • wij pikken
    • jullie pikken
    • zij pikken
  • Onvoltooid verleden tijd

    • ik pikte
    • jij pikte
    • hij/zij/het pikte
    • wij pikten
    • jullie pikten
    • zij pikten
  • Voltooid tegenwoordige tijd

    • ik heb gepikt
    • jij hebt gepikt
    • hij/zij/het heeft gepikt
    • wij hebben gepikt
    • jullie hebben gepikt
    • zij hebben gepikt
  • Voltooid verleden tijd

    • ik had gepikt
    • jij had gepikt
    • hij/zij/het had gepikt
    • wij hadden gepikt
    • jullie hadden gepikt
    • zij hadden gepikt
  • Toekomende tijd I

    • ik zal pikken
    • jij zult pikken
    • hij/zij/het zal pikken
    • wij zullen pikken
    • jullie zullen pikken
    • zij zullen pikken
  • Toekomende tijd II

    • ik zal gepikt hebben
    • jij zult gepikt hebben
    • hij/zij/het zal gepikt hebben
    • wij zullen gepikt hebben
    • jullie zullen gepikt hebben
    • zij zullen gepikt hebben
  • Conditionalis I

    • ik zou pikken
    • jij zou pikken
    • hij/zij/het zou pikken
    • wij zouden pikken
    • jullie zouden pikken
    • zij zouden pikken
  • Conditionalis II

    • ik zou hebben gepikt
    • jij zou hebben gepikt
    • hij/zij/het zou hebben gepikt
    • wij zouden hebben gepikt
    • jullie zouden hebben gepikt
    • zij zouden hebben gepikt
  • Imperatief

    • jij pik
    • jullie pikt

Verwijzingen

Bekijk 3 definitie(s) van pikken