Vervoeging van pionieren

Nederlands

Engels

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik pionier
  • jij pioniert
  • hij/zij/het pioniert
  • wij pionieren
  • jullie pionieren
  • zij pionieren

Present

  • I initiate
  • you initiate
  • he/she/it initiates
  • we initiate
  • you initiate
  • they initiate

Onvoltooid verleden tijd

  • ik pionierde
  • jij pionierde
  • hij/zij/het pionierde
  • wij pionierden
  • jullie pionierden
  • zij pionierden

Simple past

  • I initiated
  • you initiated
  • he/she/it initiated
  • we initiated
  • you initiated
  • they initiated

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb gepionierd
  • jij hebt gepionierd
  • hij/zij/het heeft gepionierd
  • wij hebben gepionierd
  • jullie hebben gepionierd
  • zij hebben gepionierd

Present perfect

  • I have initiated
  • you have initiated
  • he/she/it has initiated
  • we have initiated
  • you have initiated
  • they have initiated

Voltooid verleden tijd

  • ik had gepionierd
  • jij had gepionierd
  • hij/zij/het had gepionierd
  • wij hadden gepionierd
  • jullie hadden gepionierd
  • zij hadden gepionierd

Past perfect

  • I had initiated
  • you had initiated
  • he/she/it had initiated
  • we had initiated
  • you had initiated
  • they had initiated

Toekomende tijd I

  • ik zal pionieren
  • jij zult pionieren
  • hij/zij/het zal pionieren
  • wij zullen pionieren
  • jullie zullen pionieren
  • zij zullen pionieren

Future

  • I will initiate
  • you will initiate
  • he/she/it will initiate
  • we will initiate
  • you will initiate
  • they will initiate

Toekomende tijd II

  • ik zal gepionierd hebben
  • jij zult gepionierd hebben
  • hij/zij/het zal gepionierd hebben
  • wij zullen gepionierd hebben
  • jullie zullen gepionierd hebben
  • zij zullen gepionierd hebben

Future perfect

  • I will have initiated
  • you will have initiated
  • he/she/it will have initiated
  • we will have initiated
  • you will have initiated
  • they will have initiated

Conditionalis I

  • ik zou pionieren
  • jij zou pionieren
  • hij/zij/het zou pionieren
  • wij zouden pionieren
  • jullie zouden pionieren
  • zij zouden pionieren

Conditional present

  • I would initiate
  • you would initiate
  • he/she/it would initiate
  • we would initiate
  • you would initiate
  • they would initiate

Conditionalis II

  • ik zou hebben gepionierd
  • jij zou hebben gepionierd
  • hij/zij/het zou hebben gepionierd
  • wij zouden hebben gepionierd
  • jullie zouden hebben gepionierd
  • zij zouden hebben gepionierd

Conditional perfect

  • I would have initiated
  • you would have initiated
  • he/she/it would have initiated
  • we would have initiated
  • you would have initiated
  • they would have initiated

Imperatief

  • jij pionier
  • jullie pioniert

Imperative

  • you initiate
  • you initiate