Vervoeging van pivoteren
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik pivoteer
- jij pivoteert
- hij/zij/het pivoteert
- wij pivoteren
- jullie pivoteren
- zij pivoteren
Onvoltooid verleden tijd
- ik pivoteerde
- jij pivoteerde
- hij/zij/het pivoteerde
- wij pivoteerden
- jullie pivoteerden
- zij pivoteerden
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb gepivoteerd
- jij hebt gepivoteerd
- hij/zij/het heeft gepivoteerd
- wij hebben gepivoteerd
- jullie hebben gepivoteerd
- zij hebben gepivoteerd
Voltooid verleden tijd
- ik had gepivoteerd
- jij had gepivoteerd
- hij/zij/het had gepivoteerd
- wij hadden gepivoteerd
- jullie hadden gepivoteerd
- zij hadden gepivoteerd
Toekomende tijd I
- ik zal pivoteren
- jij zult pivoteren
- hij/zij/het zal pivoteren
- wij zullen pivoteren
- jullie zullen pivoteren
- zij zullen pivoteren
Toekomende tijd II
- ik zal gepivoteerd hebben
- jij zult gepivoteerd hebben
- hij/zij/het zal gepivoteerd hebben
- wij zullen gepivoteerd hebben
- jullie zullen gepivoteerd hebben
- zij zullen gepivoteerd hebben
Conditionalis I
- ik zou pivoteren
- jij zou pivoteren
- hij/zij/het zou pivoteren
- wij zouden pivoteren
- jullie zouden pivoteren
- zij zouden pivoteren
Conditionalis II
- ik zou hebben gepivoteerd
- jij zou hebben gepivoteerd
- hij/zij/het zou hebben gepivoteerd
- wij zouden hebben gepivoteerd
- jullie zouden hebben gepivoteerd
- zij zouden hebben gepivoteerd
Imperatief
- jij pivoteer
- jullie pivoteert