Vervoeging van plaatsgrijpen
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- hij/zij/het grijpt plaats
- zij grijpen plaats
Onvoltooid verleden tijd
- hij/zij/het greep plaats
- zij grepen plaats
Voltooid tegenwoordige tijd
- hij/zij/het heeft plaatsgegrepen
- zij hebben plaatsgegrepen
Voltooid verleden tijd
- hij/zij/het had plaatsgegrepen
- zij hadden plaatsgegrepen
Toekomende tijd I
- hij/zij/het zal plaatsgrijpen
- zij zult plaatsgrijpen
Toekomende tijd II
- hij/zij/het zal plaatsgegrepen hebben
- zij zult plaatsgegrepen hebben
Conditionalis I
- hij/zij/het zal plaatsgrijpen
- zij zullen plaatsgrijpen
Conditionalis II
- hij/zij/het zal hebben plaatsgegrepen
- zij zullen hebben plaatsgegrepen