Vervoeging van plaatsvinden
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- hij/zij/het vindt plaats
- zij vinden plaats
Onvoltooid verleden tijd
- hij/zij/het vond plaats
- zij vonden plaats
Voltooid tegenwoordige tijd
- hij/zij/het heeft plaatsgevonden
- zij hebben plaatsgevonden
Voltooid verleden tijd
- hij/zij/het had plaatsgevonden
- zij hadden plaatsgevonden
Toekomende tijd I
- hij/zij/het zal plaatsvinden
- zij zult plaatsvinden
Toekomende tijd II
- hij/zij/het zal plaatsgevonden hebben
- zij zult plaatsgevonden hebben
Conditionalis I
- hij/zij/het zal plaatsvinden
- zij zullen plaatsvinden
Conditionalis II
- hij/zij/het zal hebben plaatsgevonden
- zij zullen hebben plaatsgevonden