Vervoeging van plagen

  • Onvoltooid tegenwoordige tijd

    • ik plaag
    • jij plaagt
    • hij/zij/het plaagt
    • wij plagen
    • jullie plagen
    • zij plagen
  • Onvoltooid verleden tijd

    • ik plaagde
    • jij plaagde
    • hij/zij/het plaagde
    • wij plaagden
    • jullie plaagden
    • zij plaagden
  • Voltooid tegenwoordige tijd

    • ik heb geplaagd
    • jij hebt geplaagd
    • hij/zij/het heeft geplaagd
    • wij hebben geplaagd
    • jullie hebben geplaagd
    • zij hebben geplaagd
  • Voltooid verleden tijd

    • ik had geplaagd
    • jij had geplaagd
    • hij/zij/het had geplaagd
    • wij hadden geplaagd
    • jullie hadden geplaagd
    • zij hadden geplaagd
  • Toekomende tijd I

    • ik zal plagen
    • jij zult plagen
    • hij/zij/het zal plagen
    • wij zullen plagen
    • jullie zullen plagen
    • zij zullen plagen
  • Toekomende tijd II

    • ik zal geplaagd hebben
    • jij zult geplaagd hebben
    • hij/zij/het zal geplaagd hebben
    • wij zullen geplaagd hebben
    • jullie zullen geplaagd hebben
    • zij zullen geplaagd hebben
  • Conditionalis I

    • ik zou plagen
    • jij zou plagen
    • hij/zij/het zou plagen
    • wij zouden plagen
    • jullie zouden plagen
    • zij zouden plagen
  • Conditionalis II

    • ik zou hebben geplaagd
    • jij zou hebben geplaagd
    • hij/zij/het zou hebben geplaagd
    • wij zouden hebben geplaagd
    • jullie zouden hebben geplaagd
    • zij zouden hebben geplaagd
  • Imperatief

    • jij plaag
    • jullie plaagt

Verwijzingen

Bekijk 2 definitie(s) van plagen