Vervoeging van platleggen
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik leg plat
- jij legt plat
- hij/zij/het legt plat
- wij leggen plat
- jullie leggen plat
- zij leggen plat
Onvoltooid verleden tijd
- ik legde plat
- jij legde plat
- hij/zij/het legde plat
- wij legden plat
- jullie legden plat
- zij legden plat
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb platgelegd
- jij hebt platgelegd
- hij/zij/het heeft platgelegd
- wij hebben platgelegd
- jullie hebben platgelegd
- zij hebben platgelegd
Voltooid verleden tijd
- ik had platgelegd
- jij had platgelegd
- hij/zij/het had platgelegd
- wij hadden platgelegd
- jullie hadden platgelegd
- zij hadden platgelegd
Toekomende tijd I
- ik zal platleggen
- jij zult platleggen
- hij/zij/het zal platleggen
- wij zullen platleggen
- jullie zullen platleggen
- zij zullen platleggen
Toekomende tijd II
- ik zal platgelegd hebben
- jij zult platgelegd hebben
- hij/zij/het zal platgelegd hebben
- wij zullen platgelegd hebben
- jullie zullen platgelegd hebben
- zij zullen platgelegd hebben
Conditionalis I
- ik zou platleggen
- jij zou platleggen
- hij/zij/het zou platleggen
- wij zouden platleggen
- jullie zouden platleggen
- zij zouden platleggen
Conditionalis II
- ik zou hebben platgelegd
- jij zou hebben platgelegd
- hij/zij/het zou hebben platgelegd
- wij zouden hebben platgelegd
- jullie zouden hebben platgelegd
- zij zouden hebben platgelegd
Imperatief
- jij leg plat
- jullie legt plat