Vervoeging van platstrijken
Onbepaalde wijs (infinitief): platstrijken
Nederlands
Italiaans
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik strijk plat
- jij strijkt plat
- hij/zij/het strijkt plat
- wij strijken plat
- jullie strijken plat
- zij strijken plat
Presente
- io appiattisco
- tu appiattisci
- lui/lei/Lei appiattisce
- noi appiattiamo
- voi/Voi appiattite
- loro/Loro appiattiscono
Onvoltooid verleden tijd
- ik streek plat
- jij streek plat
- hij/zij/het streek plat
- wij streken plat
- jullie streken plat
- zij streken plat
Imperfetto
- io appiattivo
- tu appiattivi
- lui/lei/Lei appiattiva
- noi appiattivamo
- voi/Voi appiattivate
- loro/Loro appiattivano
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb platgestreken
- jij hebt platgestreken
- hij/zij/het heeft platgestreken
- wij hebben platgestreken
- jullie hebben platgestreken
- zij hebben platgestreken
Passato prossimo
- io ho appiattito
- tu hai appiattito
- lui/lei/Lei ha appiattito
- noi abbiamo appiattito
- voi/Voi avete appiattito
- loro/Loro hanno appiattito
Voltooid verleden tijd
- ik had platgestreken
- jij had platgestreken
- hij/zij/het had platgestreken
- wij hadden platgestreken
- jullie hadden platgestreken
- zij hadden platgestreken
Trapassato prossimo
- io avevo appiattito
- tu avevi appiattito
- lui/lei/Lei aveva appiattito
- noi avevamo appiattito
- voi/Voi avevate appiattito
- loro/Loro avevano appiattito
Toekomende tijd I
- ik zal platstrijken
- jij zult platstrijken
- hij/zij/het zal platstrijken
- wij zullen platstrijken
- jullie zullen platstrijken
- zij zullen platstrijken
Futuro semplice
- io appiattirò
- tu appiattirai
- lui/lei/Lei appiattirà
- noi appiattiremo
- voi/Voi appiattirete
- loro/Loro appiattiranno
Toekomende tijd II
- ik zal platgestreken hebben
- jij zult platgestreken hebben
- hij/zij/het zal platgestreken hebben
- wij zullen platgestreken hebben
- jullie zullen platgestreken hebben
- zij zullen platgestreken hebben
Futuro anteriore
- io avrò appiattito
- tu avrai appiattito
- lui/lei/Lei avrà appiattito
- noi avremo appiattito
- voi/Voi avrete appiattito
- loro/Loro avranno appiattito
Conditionalis I
- ik zou platstrijken
- jij zou platstrijken
- hij/zij/het zou platstrijken
- wij zouden platstrijken
- jullie zouden platstrijken
- zij zouden platstrijken
Condizionale presente
- io appiattirei
- tu appiattiresti
- lui/lei/Lei appiattirebbe
- noi appiattiremmo
- voi/Voi appiattireste
- loro/Loro appiattirebbero
Conditionalis II
- ik zou hebben platgestreken
- jij zou hebben platgestreken
- hij/zij/het zou hebben platgestreken
- wij zouden hebben platgestreken
- jullie zouden hebben platgestreken
- zij zouden hebben platgestreken
Condizionale passato
- io avrei appiattito
- tu avresti appiattito
- lui/lei/Lei avrebbe appiattito
- noi avremmo appiattito
- voi/Voi avreste appiattito
- loro/Loro avrebbero appiattito
Imperatief
- jij strijk plat
- jullie strijkt plat
Imperativo
- tu appiattisci
- voi/Voi appiattite