Vervoeging van plattreden

Onbepaalde wijs (infinitief): plattreden

  • Onvoltooid tegenwoordige tijd

    • ik treed plat
    • jij treedt plat
    • hij/zij/het treedt plat
    • wij treden plat
    • jullie treden plat
    • zij treden plat
  • Onvoltooid verleden tijd

    • ik trad plat
    • jij trad plat
    • hij/zij/het trad plat
    • wij traden plat
    • jullie traden plat
    • zij traden plat
  • Voltooid tegenwoordige tijd

    • ik heb platgetreden
    • jij hebt platgetreden
    • hij/zij/het heeft platgetreden
    • wij hebben platgetreden
    • jullie hebben platgetreden
    • zij hebben platgetreden
  • Voltooid verleden tijd

    • ik had platgetreden
    • jij had platgetreden
    • hij/zij/het had platgetreden
    • wij hadden platgetreden
    • jullie hadden platgetreden
    • zij hadden platgetreden
  • Toekomende tijd I

    • ik zal plattreden
    • jij zult plattreden
    • hij/zij/het zal plattreden
    • wij zullen plattreden
    • jullie zullen plattreden
    • zij zullen plattreden
  • Toekomende tijd II

    • ik zal platgetreden hebben
    • jij zult platgetreden hebben
    • hij/zij/het zal platgetreden hebben
    • wij zullen platgetreden hebben
    • jullie zullen platgetreden hebben
    • zij zullen platgetreden hebben
  • Conditionalis I

    • ik zou plattreden
    • jij zou plattreden
    • hij/zij/het zou plattreden
    • wij zouden plattreden
    • jullie zouden plattreden
    • zij zouden plattreden
  • Conditionalis II

    • ik zou hebben platgetreden
    • jij zou hebben platgetreden
    • hij/zij/het zou hebben platgetreden
    • wij zouden hebben platgetreden
    • jullie zouden hebben platgetreden
    • zij zouden hebben platgetreden
  • Imperatief

    • jij treed plat
    • jullie treedt plat

Verwijzingen

Bekijk 1 definitie(s) van plattreden