Vervoeging van platwalsen
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik wals plat
- jij walst plat
- hij/zij/het walst plat
- wij walsen plat
- jullie walsen plat
- zij walsen plat
Onvoltooid verleden tijd
- ik walste plat
- jij walste plat
- hij/zij/het walste plat
- wij walsten plat
- jullie walsten plat
- zij walsten plat
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb platgewalst
- jij hebt platgewalst
- hij/zij/het heeft platgewalst
- wij hebben platgewalst
- jullie hebben platgewalst
- zij hebben platgewalst
Voltooid verleden tijd
- ik had platgewalst
- jij had platgewalst
- hij/zij/het had platgewalst
- wij hadden platgewalst
- jullie hadden platgewalst
- zij hadden platgewalst
Toekomende tijd I
- ik zal platwalsen
- jij zult platwalsen
- hij/zij/het zal platwalsen
- wij zullen platwalsen
- jullie zullen platwalsen
- zij zullen platwalsen
Toekomende tijd II
- ik zal platgewalst hebben
- jij zult platgewalst hebben
- hij/zij/het zal platgewalst hebben
- wij zullen platgewalst hebben
- jullie zullen platgewalst hebben
- zij zullen platgewalst hebben
Conditionalis I
- ik zou platwalsen
- jij zou platwalsen
- hij/zij/het zou platwalsen
- wij zouden platwalsen
- jullie zouden platwalsen
- zij zouden platwalsen
Conditionalis II
- ik zou hebben platgewalst
- jij zou hebben platgewalst
- hij/zij/het zou hebben platgewalst
- wij zouden hebben platgewalst
- jullie zouden hebben platgewalst
- zij zouden hebben platgewalst
Imperatief
- jij wals plat
- jullie walst plat