Vervoeging van plaveien
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik plavei
- jij plaveit
- hij/zij/het plaveit
- wij plaveien
- jullie plaveien
- zij plaveien
Onvoltooid verleden tijd
- ik plaveide
- jij plaveide
- hij/zij/het plaveide
- wij plaveiden
- jullie plaveiden
- zij plaveiden
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb geplaveid
- jij hebt geplaveid
- hij/zij/het heeft geplaveid
- wij hebben geplaveid
- jullie hebben geplaveid
- zij hebben geplaveid
Voltooid verleden tijd
- ik had geplaveid
- jij had geplaveid
- hij/zij/het had geplaveid
- wij hadden geplaveid
- jullie hadden geplaveid
- zij hadden geplaveid
Toekomende tijd I
- ik zal plaveien
- jij zult plaveien
- hij/zij/het zal plaveien
- wij zullen plaveien
- jullie zullen plaveien
- zij zullen plaveien
Toekomende tijd II
- ik zal geplaveid hebben
- jij zult geplaveid hebben
- hij/zij/het zal geplaveid hebben
- wij zullen geplaveid hebben
- jullie zullen geplaveid hebben
- zij zullen geplaveid hebben
Conditionalis I
- ik zou plaveien
- jij zou plaveien
- hij/zij/het zou plaveien
- wij zouden plaveien
- jullie zouden plaveien
- zij zouden plaveien
Conditionalis II
- ik zou hebben geplaveid
- jij zou hebben geplaveid
- hij/zij/het zou hebben geplaveid
- wij zouden hebben geplaveid
- jullie zouden hebben geplaveid
- zij zouden hebben geplaveid
Imperatief
- jij plavei
- jullie plaveit