Vervoeging van plonzen

  • Onvoltooid tegenwoordige tijd

    • ik plons
    • jij plonst
    • hij/zij/het plonst
    • wij plonzen
    • jullie plonzen
    • zij plonzen
  • Onvoltooid verleden tijd

    • ik plonsde
    • jij plonsde
    • hij/zij/het plonsde
    • wij plonsden
    • jullie plonsden
    • zij plonsden
  • Voltooid tegenwoordige tijd

    • ik heb geplonsd
    • jij hebt geplonsd
    • hij/zij/het heeft geplonsd
    • wij hebben geplonsd
    • jullie hebben geplonsd
    • zij hebben geplonsd
  • Voltooid verleden tijd

    • ik had geplonsd
    • jij had geplonsd
    • hij/zij/het had geplonsd
    • wij hadden geplonsd
    • jullie hadden geplonsd
    • zij hadden geplonsd
  • Toekomende tijd I

    • ik zal plonzen
    • jij zult plonzen
    • hij/zij/het zal plonzen
    • wij zullen plonzen
    • jullie zullen plonzen
    • zij zullen plonzen
  • Toekomende tijd II

    • ik zal geplonsd hebben
    • jij zult geplonsd hebben
    • hij/zij/het zal geplonsd hebben
    • wij zullen geplonsd hebben
    • jullie zullen geplonsd hebben
    • zij zullen geplonsd hebben
  • Conditionalis I

    • ik zou plonzen
    • jij zou plonzen
    • hij/zij/het zou plonzen
    • wij zouden plonzen
    • jullie zouden plonzen
    • zij zouden plonzen
  • Conditionalis II

    • ik zou hebben geplonsd
    • jij zou hebben geplonsd
    • hij/zij/het zou hebben geplonsd
    • wij zouden hebben geplonsd
    • jullie zouden hebben geplonsd
    • zij zouden hebben geplonsd
  • Imperatief

    • jij plons
    • jullie plonst

Verwijzingen

Bekijk 2 definitie(s) van plonzen