Vervoeging van plukharen

  • Onvoltooid tegenwoordige tijd

    • ik plukhaar
    • jij plukhaart
    • hij/zij/het plukhaart
    • wij plukharen
    • jullie plukharen
    • zij plukharen
  • Onvoltooid verleden tijd

    • ik plukhaarde
    • jij plukhaarde
    • hij/zij/het plukhaarde
    • wij plukhaarden
    • jullie plukhaarden
    • zij plukhaarden
  • Voltooid tegenwoordige tijd

    • ik heb geplukhaard
    • jij hebt geplukhaard
    • hij/zij/het heeft geplukhaard
    • wij hebben geplukhaard
    • jullie hebben geplukhaard
    • zij hebben geplukhaard
  • Voltooid verleden tijd

    • ik had geplukhaard
    • jij had geplukhaard
    • hij/zij/het had geplukhaard
    • wij hadden geplukhaard
    • jullie hadden geplukhaard
    • zij hadden geplukhaard
  • Toekomende tijd I

    • ik zal plukharen
    • jij zult plukharen
    • hij/zij/het zal plukharen
    • wij zullen plukharen
    • jullie zullen plukharen
    • zij zullen plukharen
  • Toekomende tijd II

    • ik zal geplukhaard hebben
    • jij zult geplukhaard hebben
    • hij/zij/het zal geplukhaard hebben
    • wij zullen geplukhaard hebben
    • jullie zullen geplukhaard hebben
    • zij zullen geplukhaard hebben
  • Conditionalis I

    • ik zou plukharen
    • jij zou plukharen
    • hij/zij/het zou plukharen
    • wij zouden plukharen
    • jullie zouden plukharen
    • zij zouden plukharen
  • Conditionalis II

    • ik zou hebben geplukhaard
    • jij zou hebben geplukhaard
    • hij/zij/het zou hebben geplukhaard
    • wij zouden hebben geplukhaard
    • jullie zouden hebben geplukhaard
    • zij zouden hebben geplukhaard
  • Imperatief

    • jij plukhaar
    • jullie plukhaart

Verwijzingen

Bekijk 1 definitie(s) van plukharen