Vervoeging van plukken

  • Onvoltooid tegenwoordige tijd

    • ik pluk
    • jij plukt
    • hij/zij/het plukt
    • wij plukken
    • jullie plukken
    • zij plukken
  • Onvoltooid verleden tijd

    • ik plukte
    • jij plukte
    • hij/zij/het plukte
    • wij plukten
    • jullie plukten
    • zij plukten
  • Voltooid tegenwoordige tijd

    • ik heb geplukt
    • jij hebt geplukt
    • hij/zij/het heeft geplukt
    • wij hebben geplukt
    • jullie hebben geplukt
    • zij hebben geplukt
  • Voltooid verleden tijd

    • ik had geplukt
    • jij had geplukt
    • hij/zij/het had geplukt
    • wij hadden geplukt
    • jullie hadden geplukt
    • zij hadden geplukt
  • Toekomende tijd I

    • ik zal plukken
    • jij zult plukken
    • hij/zij/het zal plukken
    • wij zullen plukken
    • jullie zullen plukken
    • zij zullen plukken
  • Toekomende tijd II

    • ik zal geplukt hebben
    • jij zult geplukt hebben
    • hij/zij/het zal geplukt hebben
    • wij zullen geplukt hebben
    • jullie zullen geplukt hebben
    • zij zullen geplukt hebben
  • Conditionalis I

    • ik zou plukken
    • jij zou plukken
    • hij/zij/het zou plukken
    • wij zouden plukken
    • jullie zouden plukken
    • zij zouden plukken
  • Conditionalis II

    • ik zou hebben geplukt
    • jij zou hebben geplukt
    • hij/zij/het zou hebben geplukt
    • wij zouden hebben geplukt
    • jullie zouden hebben geplukt
    • zij zouden hebben geplukt
  • Imperatief

    • jij pluk
    • jullie plukt

Verwijzingen

Bekijk 5 definitie(s) van plukken