Vervoeging van poederen
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik poeder
- jij poedert
- hij/zij/het poedert
- wij poederen
- jullie poederen
- zij poederen
Onvoltooid verleden tijd
- ik poederde
- jij poederde
- hij/zij/het poederde
- wij poederden
- jullie poederden
- zij poederden
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb gepoederd
- jij hebt gepoederd
- hij/zij/het heeft gepoederd
- wij hebben gepoederd
- jullie hebben gepoederd
- zij hebben gepoederd
Voltooid verleden tijd
- ik had gepoederd
- jij had gepoederd
- hij/zij/het had gepoederd
- wij hadden gepoederd
- jullie hadden gepoederd
- zij hadden gepoederd
Toekomende tijd I
- ik zal poederen
- jij zult poederen
- hij/zij/het zal poederen
- wij zullen poederen
- jullie zullen poederen
- zij zullen poederen
Toekomende tijd II
- ik zal gepoederd hebben
- jij zult gepoederd hebben
- hij/zij/het zal gepoederd hebben
- wij zullen gepoederd hebben
- jullie zullen gepoederd hebben
- zij zullen gepoederd hebben
Conditionalis I
- ik zou poederen
- jij zou poederen
- hij/zij/het zou poederen
- wij zouden poederen
- jullie zouden poederen
- zij zouden poederen
Conditionalis II
- ik zou hebben gepoederd
- jij zou hebben gepoederd
- hij/zij/het zou hebben gepoederd
- wij zouden hebben gepoederd
- jullie zouden hebben gepoederd
- zij zouden hebben gepoederd
Imperatief
- jij poeder
- jullie poedert