Vervoeging van pokeren
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik poker
- jij pokert
- hij/zij/het pokert
- wij pokeren
- jullie pokeren
- zij pokeren
Onvoltooid verleden tijd
- ik pokerde
- jij pokerde
- hij/zij/het pokerde
- wij pokerden
- jullie pokerden
- zij pokerden
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb gepokerd
- jij hebt gepokerd
- hij/zij/het heeft gepokerd
- wij hebben gepokerd
- jullie hebben gepokerd
- zij hebben gepokerd
Voltooid verleden tijd
- ik had gepokerd
- jij had gepokerd
- hij/zij/het had gepokerd
- wij hadden gepokerd
- jullie hadden gepokerd
- zij hadden gepokerd
Toekomende tijd I
- ik zal pokeren
- jij zult pokeren
- hij/zij/het zal pokeren
- wij zullen pokeren
- jullie zullen pokeren
- zij zullen pokeren
Toekomende tijd II
- ik zal gepokerd hebben
- jij zult gepokerd hebben
- hij/zij/het zal gepokerd hebben
- wij zullen gepokerd hebben
- jullie zullen gepokerd hebben
- zij zullen gepokerd hebben
Conditionalis I
- ik zou pokeren
- jij zou pokeren
- hij/zij/het zou pokeren
- wij zouden pokeren
- jullie zouden pokeren
- zij zouden pokeren
Conditionalis II
- ik zou hebben gepokerd
- jij zou hebben gepokerd
- hij/zij/het zou hebben gepokerd
- wij zouden hebben gepokerd
- jullie zouden hebben gepokerd
- zij zouden hebben gepokerd
Imperatief
- jij poker
- jullie pokert