Vervoeging van polariseren

Onbepaalde wijs (infinitief): polariseren

Vertaling: to polarize

Nederlands

Engels

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik polariseer
  • jij polariseert
  • hij/zij/het polariseert
  • wij polariseren
  • jullie polariseren
  • zij polariseren

Present

  • I polarize
  • you polarize
  • he/she/it polarizes
  • we polarize
  • you polarize
  • they polarize

Onvoltooid verleden tijd

  • ik polariseerde
  • jij polariseerde
  • hij/zij/het polariseerde
  • wij polariseerden
  • jullie polariseerden
  • zij polariseerden

Simple past

  • I polarized
  • you polarized
  • he/she/it polarized
  • we polarized
  • you polarized
  • they polarized

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb gepolariseerd
  • jij hebt gepolariseerd
  • hij/zij/het heeft gepolariseerd
  • wij hebben gepolariseerd
  • jullie hebben gepolariseerd
  • zij hebben gepolariseerd

Present perfect

  • I have polarized
  • you have polarized
  • he/she/it has polarized
  • we have polarized
  • you have polarized
  • they have polarized

Voltooid verleden tijd

  • ik had gepolariseerd
  • jij had gepolariseerd
  • hij/zij/het had gepolariseerd
  • wij hadden gepolariseerd
  • jullie hadden gepolariseerd
  • zij hadden gepolariseerd

Past perfect

  • I had polarized
  • you had polarized
  • he/she/it had polarized
  • we had polarized
  • you had polarized
  • they had polarized

Toekomende tijd I

  • ik zal polariseren
  • jij zult polariseren
  • hij/zij/het zal polariseren
  • wij zullen polariseren
  • jullie zullen polariseren
  • zij zullen polariseren

Future

  • I will polarize
  • you will polarize
  • he/she/it will polarize
  • we will polarize
  • you will polarize
  • they will polarize

Toekomende tijd II

  • ik zal gepolariseerd hebben
  • jij zult gepolariseerd hebben
  • hij/zij/het zal gepolariseerd hebben
  • wij zullen gepolariseerd hebben
  • jullie zullen gepolariseerd hebben
  • zij zullen gepolariseerd hebben

Future perfect

  • I will have polarized
  • you will have polarized
  • he/she/it will have polarized
  • we will have polarized
  • you will have polarized
  • they will have polarized

Conditionalis I

  • ik zou polariseren
  • jij zou polariseren
  • hij/zij/het zou polariseren
  • wij zouden polariseren
  • jullie zouden polariseren
  • zij zouden polariseren

Conditional present

  • I would polarize
  • you would polarize
  • he/she/it would polarize
  • we would polarize
  • you would polarize
  • they would polarize

Conditionalis II

  • ik zou hebben gepolariseerd
  • jij zou hebben gepolariseerd
  • hij/zij/het zou hebben gepolariseerd
  • wij zouden hebben gepolariseerd
  • jullie zouden hebben gepolariseerd
  • zij zouden hebben gepolariseerd

Conditional perfect

  • I would have polarized
  • you would have polarized
  • he/she/it would have polarized
  • we would have polarized
  • you would have polarized
  • they would have polarized

Imperatief

  • jij polariseer
  • jullie polariseert

Imperative

  • you polarize
  • you polarize

Verwijzingen

Bekijk 1 definitie(s) van polariseren