Vervoeging van polemiseren
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik polemiseer
- jij polemiseert
- hij/zij/het polemiseert
- wij polemiseren
- jullie polemiseren
- zij polemiseren
Onvoltooid verleden tijd
- ik polemiseerde
- jij polemiseerde
- hij/zij/het polemiseerde
- wij polemiseerden
- jullie polemiseerden
- zij polemiseerden
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb gepolemiseerd
- jij hebt gepolemiseerd
- hij/zij/het heeft gepolemiseerd
- wij hebben gepolemiseerd
- jullie hebben gepolemiseerd
- zij hebben gepolemiseerd
Voltooid verleden tijd
- ik had gepolemiseerd
- jij had gepolemiseerd
- hij/zij/het had gepolemiseerd
- wij hadden gepolemiseerd
- jullie hadden gepolemiseerd
- zij hadden gepolemiseerd
Toekomende tijd I
- ik zal polemiseren
- jij zult polemiseren
- hij/zij/het zal polemiseren
- wij zullen polemiseren
- jullie zullen polemiseren
- zij zullen polemiseren
Toekomende tijd II
- ik zal gepolemiseerd hebben
- jij zult gepolemiseerd hebben
- hij/zij/het zal gepolemiseerd hebben
- wij zullen gepolemiseerd hebben
- jullie zullen gepolemiseerd hebben
- zij zullen gepolemiseerd hebben
Conditionalis I
- ik zou polemiseren
- jij zou polemiseren
- hij/zij/het zou polemiseren
- wij zouden polemiseren
- jullie zouden polemiseren
- zij zouden polemiseren
Conditionalis II
- ik zou hebben gepolemiseerd
- jij zou hebben gepolemiseerd
- hij/zij/het zou hebben gepolemiseerd
- wij zouden hebben gepolemiseerd
- jullie zouden hebben gepolemiseerd
- zij zouden hebben gepolemiseerd
Imperatief
- jij polemiseer
- jullie polemiseert