Vervoeging van poseren
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik poseer
- jij poseert
- hij/zij/het poseert
- wij poseren
- jullie poseren
- zij poseren
Onvoltooid verleden tijd
- ik poseerde
- jij poseerde
- hij/zij/het poseerde
- wij poseerden
- jullie poseerden
- zij poseerden
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb geposeerd
- jij hebt geposeerd
- hij/zij/het heeft geposeerd
- wij hebben geposeerd
- jullie hebben geposeerd
- zij hebben geposeerd
Voltooid verleden tijd
- ik had geposeerd
- jij had geposeerd
- hij/zij/het had geposeerd
- wij hadden geposeerd
- jullie hadden geposeerd
- zij hadden geposeerd
Toekomende tijd I
- ik zal poseren
- jij zult poseren
- hij/zij/het zal poseren
- wij zullen poseren
- jullie zullen poseren
- zij zullen poseren
Toekomende tijd II
- ik zal geposeerd hebben
- jij zult geposeerd hebben
- hij/zij/het zal geposeerd hebben
- wij zullen geposeerd hebben
- jullie zullen geposeerd hebben
- zij zullen geposeerd hebben
Conditionalis I
- ik zou poseren
- jij zou poseren
- hij/zij/het zou poseren
- wij zouden poseren
- jullie zouden poseren
- zij zouden poseren
Conditionalis II
- ik zou hebben geposeerd
- jij zou hebben geposeerd
- hij/zij/het zou hebben geposeerd
- wij zouden hebben geposeerd
- jullie zouden hebben geposeerd
- zij zouden hebben geposeerd
Imperatief
- jij poseer
- jullie poseert