Vervoeging van prefigureren
Onbepaalde wijs (infinitief): prefigureren
Nederlands
Engels
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik prefigureer
- jij prefigureert
- hij/zij/het prefigureert
- wij prefigureren
- jullie prefigureren
- zij prefigureren
Present
- I adumbrate
- you adumbrate
- he/she/it adumbrates
- we adumbrate
- you adumbrate
- they adumbrate
Onvoltooid verleden tijd
- ik prefigureerde
- jij prefigureerde
- hij/zij/het prefigureerde
- wij prefigureerden
- jullie prefigureerden
- zij prefigureerden
Simple past
- I adumbrated
- you adumbrated
- he/she/it adumbrated
- we adumbrated
- you adumbrated
- they adumbrated
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb geprefigureerd
- jij hebt geprefigureerd
- hij/zij/het heeft geprefigureerd
- wij hebben geprefigureerd
- jullie hebben geprefigureerd
- zij hebben geprefigureerd
Present perfect
- I have adumbrated
- you have adumbrated
- he/she/it has adumbrated
- we have adumbrated
- you have adumbrated
- they have adumbrated
Voltooid verleden tijd
- ik had geprefigureerd
- jij had geprefigureerd
- hij/zij/het had geprefigureerd
- wij hadden geprefigureerd
- jullie hadden geprefigureerd
- zij hadden geprefigureerd
Past perfect
- I had adumbrated
- you had adumbrated
- he/she/it had adumbrated
- we had adumbrated
- you had adumbrated
- they had adumbrated
Toekomende tijd I
- ik zal prefigureren
- jij zult prefigureren
- hij/zij/het zal prefigureren
- wij zullen prefigureren
- jullie zullen prefigureren
- zij zullen prefigureren
Future
- I will adumbrate
- you will adumbrate
- he/she/it will adumbrate
- we will adumbrate
- you will adumbrate
- they will adumbrate
Toekomende tijd II
- ik zal geprefigureerd hebben
- jij zult geprefigureerd hebben
- hij/zij/het zal geprefigureerd hebben
- wij zullen geprefigureerd hebben
- jullie zullen geprefigureerd hebben
- zij zullen geprefigureerd hebben
Future perfect
- I will have adumbrated
- you will have adumbrated
- he/she/it will have adumbrated
- we will have adumbrated
- you will have adumbrated
- they will have adumbrated
Conditionalis I
- ik zou prefigureren
- jij zou prefigureren
- hij/zij/het zou prefigureren
- wij zouden prefigureren
- jullie zouden prefigureren
- zij zouden prefigureren
Conditional present
- I would adumbrate
- you would adumbrate
- he/she/it would adumbrate
- we would adumbrate
- you would adumbrate
- they would adumbrate
Conditionalis II
- ik zou hebben geprefigureerd
- jij zou hebben geprefigureerd
- hij/zij/het zou hebben geprefigureerd
- wij zouden hebben geprefigureerd
- jullie zouden hebben geprefigureerd
- zij zouden hebben geprefigureerd
Conditional perfect
- I would have adumbrated
- you would have adumbrated
- he/she/it would have adumbrated
- we would have adumbrated
- you would have adumbrated
- they would have adumbrated
Imperatief
- jij prefigureer
- jullie prefigureert
Imperative
- you adumbrate
- you adumbrate