Vervoeging van prijken
Nederlands
Spaans
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- hij/zij/het prijkt
- zij prijken
Indicativo presente
- él/ella desfila
- ellos/ellas desfilan
Onvoltooid verleden tijd
- hij/zij/het prijkte
- zij prijkten
Indefinido
- él/ella desfiló
- ellos/ellas desfilaron
Voltooid tegenwoordige tijd
- hij/zij/het heeft geprijkt
- zij hebben geprijkt
Pretérito perfecto compuesto
- él/ella ha desfilado
- ellos/ellas han desfilado
Voltooid verleden tijd
- hij/zij/het had geprijkt
- zij hadden geprijkt
Pluscuamperfecto
- él/ella había desfilado
- ellos/ellas habían desfilado
Toekomende tijd I
- hij/zij/het zal prijken
- zij zult prijken
Futuro I
- él/ella desfilará
- ellos/ellas desfilarán
Toekomende tijd II
- hij/zij/het zal geprijkt hebben
- zij zult geprijkt hebben
Futuro perfecto
- él/ella habrá desfilado
- ellos/ellas habrán desfilado
Conditionalis I
- hij/zij/het zal prijken
- zij zullen prijken
Condicional
- él/ella desfilaría
- ellos/ellas desfilarían
Conditionalis II
- hij/zij/het zal hebben geprijkt
- zij zullen hebben geprijkt
Condicional perfecto
- él/ella habría desfilado
- ellos/ellas habrían desfilado