Vervoeging van prikken

Vertaling: pungere

Nederlands

Italiaans

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik prik
  • jij prikt
  • hij/zij/het prikt
  • wij prikken
  • jullie prikken
  • zij prikken

Presente

  • io pungo
  • tu pungi
  • lui/lei/Lei punge
  • noi pungiamo
  • voi/Voi pungete
  • loro/Loro pungono

Onvoltooid verleden tijd

  • ik prikte
  • jij prikte
  • hij/zij/het prikte
  • wij prikten
  • jullie prikten
  • zij prikten

Imperfetto

  • io pungevo
  • tu pungevi
  • lui/lei/Lei pungeva
  • noi pungevamo
  • voi/Voi pungevate
  • loro/Loro pungevano

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb geprikt
  • jij hebt geprikt
  • hij/zij/het heeft geprikt
  • wij hebben geprikt
  • jullie hebben geprikt
  • zij hebben geprikt

Passato prossimo

  • io ho punto
  • tu hai punto
  • lui/lei/Lei ha punto
  • noi abbiamo punto
  • voi/Voi avete punto
  • loro/Loro hanno punto

Voltooid verleden tijd

  • ik had geprikt
  • jij had geprikt
  • hij/zij/het had geprikt
  • wij hadden geprikt
  • jullie hadden geprikt
  • zij hadden geprikt

Trapassato prossimo

  • io avevo punto
  • tu avevi punto
  • lui/lei/Lei aveva punto
  • noi avevamo punto
  • voi/Voi avevate punto
  • loro/Loro avevano punto

Toekomende tijd I

  • ik zal prikken
  • jij zult prikken
  • hij/zij/het zal prikken
  • wij zullen prikken
  • jullie zullen prikken
  • zij zullen prikken

Futuro semplice

  • io pungerò
  • tu pungerai
  • lui/lei/Lei pungerà
  • noi pungeremo
  • voi/Voi pungerete
  • loro/Loro pungeranno

Toekomende tijd II

  • ik zal geprikt hebben
  • jij zult geprikt hebben
  • hij/zij/het zal geprikt hebben
  • wij zullen geprikt hebben
  • jullie zullen geprikt hebben
  • zij zullen geprikt hebben

Futuro anteriore

  • io avrò punto
  • tu avrai punto
  • lui/lei/Lei avrà punto
  • noi avremo punto
  • voi/Voi avrete punto
  • loro/Loro avranno punto

Conditionalis I

  • ik zou prikken
  • jij zou prikken
  • hij/zij/het zou prikken
  • wij zouden prikken
  • jullie zouden prikken
  • zij zouden prikken

Condizionale presente

  • io pungerei
  • tu pungeresti
  • lui/lei/Lei pungerebbe
  • noi pungeremmo
  • voi/Voi pungereste
  • loro/Loro pungerebbero

Conditionalis II

  • ik zou hebben geprikt
  • jij zou hebben geprikt
  • hij/zij/het zou hebben geprikt
  • wij zouden hebben geprikt
  • jullie zouden hebben geprikt
  • zij zouden hebben geprikt

Condizionale passato

  • io avrei punto
  • tu avresti punto
  • lui/lei/Lei avrebbe punto
  • noi avremmo punto
  • voi/Voi avreste punto
  • loro/Loro avrebbero punto

Imperatief

  • jij prik
  • jullie prikt

Imperativo

  • tu pungi
  • voi/Voi pungete

Verwijzingen

Bekijk 2 definitie(s) van prikken