Vervoeging van professen
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik profes
- jij profest
- hij/zij/het profest
- wij professen
- jullie professen
- zij professen
Onvoltooid verleden tijd
- ik profeste
- jij profeste
- hij/zij/het profeste
- wij profesten
- jullie profesten
- zij profesten
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb geprofest
- jij hebt geprofest
- hij/zij/het heeft geprofest
- wij hebben geprofest
- jullie hebben geprofest
- zij hebben geprofest
Voltooid verleden tijd
- ik had geprofest
- jij had geprofest
- hij/zij/het had geprofest
- wij hadden geprofest
- jullie hadden geprofest
- zij hadden geprofest
Toekomende tijd I
- ik zal professen
- jij zult professen
- hij/zij/het zal professen
- wij zullen professen
- jullie zullen professen
- zij zullen professen
Toekomende tijd II
- ik zal geprofest hebben
- jij zult geprofest hebben
- hij/zij/het zal geprofest hebben
- wij zullen geprofest hebben
- jullie zullen geprofest hebben
- zij zullen geprofest hebben
Conditionalis I
- ik zou professen
- jij zou professen
- hij/zij/het zou professen
- wij zouden professen
- jullie zouden professen
- zij zouden professen
Conditionalis II
- ik zou hebben geprofest
- jij zou hebben geprofest
- hij/zij/het zou hebben geprofest
- wij zouden hebben geprofest
- jullie zouden hebben geprofest
- zij zouden hebben geprofest
Imperatief
- jij profes
- jullie profest