Vervoeging van prostitueren
Onbepaalde wijs (infinitief): prostitueren
Nederlands
Duits
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik prostitueer
- jij prostitueert
- hij/zij/het prostitueert
- wij prostitueren
- jullie prostitueren
- zij prostitueren
Präsens Indikativ
- ich hure
- du hurst
- er/sie/es hurt
- wir huren
- ihr hurt
- sie huren
Onvoltooid verleden tijd
- ik prostitueerde
- jij prostitueerde
- hij/zij/het prostitueerde
- wij prostitueerden
- jullie prostitueerden
- zij prostitueerden
Präteritum Indikativ
- ich hurte
- du hurtest
- er/sie/es hurte
- wir hurten
- ihr hurtet
- sie hurten
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb geprostitueerd
- jij hebt geprostitueerd
- hij/zij/het heeft geprostitueerd
- wij hebben geprostitueerd
- jullie hebben geprostitueerd
- zij hebben geprostitueerd
Perfekt Indikativ
- ich habe gehurt
- du hast gehurt
- er/sie/es hat gehurt
- wir haben gehurt
- ihr habt gehurt
- sie haben gehurt
Voltooid verleden tijd
- ik had geprostitueerd
- jij had geprostitueerd
- hij/zij/het had geprostitueerd
- wij hadden geprostitueerd
- jullie hadden geprostitueerd
- zij hadden geprostitueerd
Plusquamperfekt Indikativ
- ich hatte gehurt
- du hattest gehurt
- er/sie/es hatte gehurt
- wir hatten gehurt
- ihr hattet gehurt
- sie hatten gehurt
Toekomende tijd I
- ik zal prostitueren
- jij zult prostitueren
- hij/zij/het zal prostitueren
- wij zullen prostitueren
- jullie zullen prostitueren
- zij zullen prostitueren
Futur I Indikativ
- ich werde huren
- du wirst huren
- er/sie/es wird huren
- wir werden huren
- ihr werdet huren
- sie werden huren
Toekomende tijd II
- ik zal geprostitueerd hebben
- jij zult geprostitueerd hebben
- hij/zij/het zal geprostitueerd hebben
- wij zullen geprostitueerd hebben
- jullie zullen geprostitueerd hebben
- zij zullen geprostitueerd hebben
Futur II Indikativ
- ich werde gehurt haben
- du wirst gehurt haben
- er/sie/es wird gehurt haben
- wir werden gehurt haben
- ihr werdet gehurt haben
- sie werden gehurt haben
Conditionalis I
- ik zou prostitueren
- jij zou prostitueren
- hij/zij/het zou prostitueren
- wij zouden prostitueren
- jullie zouden prostitueren
- zij zouden prostitueren
Futur I Konjunktiv II
- ich würde huren
- du würdest huren
- er/sie/es würde huren
- wir würden huren
- ihr würdet huren
- sie würden huren
Conditionalis II
- ik zou hebben geprostitueerd
- jij zou hebben geprostitueerd
- hij/zij/het zou hebben geprostitueerd
- wij zouden hebben geprostitueerd
- jullie zouden hebben geprostitueerd
- zij zouden hebben geprostitueerd
Futur II Konjunktiv II
- ich würde gehurt haben
- du würdest gehurt haben
- er/sie/es würde gehurt haben
- wir würden gehurt haben
- ihr würdet gehurt haben
- sie würden gehurt haben
Imperatief
- jij prostitueer
- jullie prostitueert
Imperativ
- du hur(e)
- ihr hurt