Vervoeging van prostitueren
Onbepaalde wijs (infinitief): prostitueren
Nederlands
Frans
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik prostitueer
- jij prostitueert
- hij/zij/het prostitueert
- wij prostitueren
- jullie prostitueren
- zij prostitueren
Présent
- je prostitue
- tu prostitues
- il/elle prostitue
- nous prostituons
- vous prostituez
- ils/elles prostituent
Onvoltooid verleden tijd
- ik prostitueerde
- jij prostitueerde
- hij/zij/het prostitueerde
- wij prostitueerden
- jullie prostitueerden
- zij prostitueerden
Indicatif imparfait
- je prostituais
- tu prostituais
- il/elle prostituait
- nous prostituions
- vous prostituiez
- ils/elles prostituaient
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb geprostitueerd
- jij hebt geprostitueerd
- hij/zij/het heeft geprostitueerd
- wij hebben geprostitueerd
- jullie hebben geprostitueerd
- zij hebben geprostitueerd
Indicatif passé composé
- j'ai prostitué
- tu as prostitué
- il/elle a prostitué
- nous avons prostitué
- vous avez prostitué
- ils/elles ont prostitué
Voltooid verleden tijd
- ik had geprostitueerd
- jij had geprostitueerd
- hij/zij/het had geprostitueerd
- wij hadden geprostitueerd
- jullie hadden geprostitueerd
- zij hadden geprostitueerd
Indicatif plus-que-parfait
- j'avais prostitué
- tu avais prostitué
- il/elle avait prostitué
- nous avions prostitué
- vous aviez prostitué
- ils/elles avaient prostitué
Toekomende tijd I
- ik zal prostitueren
- jij zult prostitueren
- hij/zij/het zal prostitueren
- wij zullen prostitueren
- jullie zullen prostitueren
- zij zullen prostitueren
Indicatif futur
- je prostituerai
- tu prostitueras
- il/elle prostituera
- nous prostituerons
- vous prostituerez
- ils/elles prostitueront
Toekomende tijd II
- ik zal geprostitueerd hebben
- jij zult geprostitueerd hebben
- hij/zij/het zal geprostitueerd hebben
- wij zullen geprostitueerd hebben
- jullie zullen geprostitueerd hebben
- zij zullen geprostitueerd hebben
Indicatif futur antérieur
- j'aurai prostitué
- tu auras prostitué
- il/elle aura prostitué
- nous aurons prostitué
- vous aurez prostitué
- ils/elles auront prostitué
Conditionalis I
- ik zou prostitueren
- jij zou prostitueren
- hij/zij/het zou prostitueren
- wij zouden prostitueren
- jullie zouden prostitueren
- zij zouden prostitueren
Conditionnel présent
- je prostituerais
- tu prostituerais
- il/elle prostituerait
- nous prostituerions
- vous prostitueriez
- ils/elles prostitueraient
Conditionalis II
- ik zou hebben geprostitueerd
- jij zou hebben geprostitueerd
- hij/zij/het zou hebben geprostitueerd
- wij zouden hebben geprostitueerd
- jullie zouden hebben geprostitueerd
- zij zouden hebben geprostitueerd
Conditionnel passé (1ère forme)
- j'aurais prostitué
- tu aurais prostitué
- il/elle aurait prostitué
- nous aurions prostitué
- vous auriez prostitué
- ils/elles auraient prostitué
Imperatief
- jij prostitueer
- jullie prostitueert
Impératif
- tu prostitue
- vous prostituez