Vervoeging van provianderen

Onbepaalde wijs (infinitief): provianderen

  • Onvoltooid tegenwoordige tijd

    • ik proviandeer
    • jij proviandeert
    • hij/zij/het proviandeert
    • wij provianderen
    • jullie provianderen
    • zij provianderen
  • Onvoltooid verleden tijd

    • ik proviandeerde
    • jij proviandeerde
    • hij/zij/het proviandeerde
    • wij proviandeerden
    • jullie proviandeerden
    • zij proviandeerden
  • Voltooid tegenwoordige tijd

    • ik heb geproviandeerd
    • jij hebt geproviandeerd
    • hij/zij/het heeft geproviandeerd
    • wij hebben geproviandeerd
    • jullie hebben geproviandeerd
    • zij hebben geproviandeerd
  • Voltooid verleden tijd

    • ik had geproviandeerd
    • jij had geproviandeerd
    • hij/zij/het had geproviandeerd
    • wij hadden geproviandeerd
    • jullie hadden geproviandeerd
    • zij hadden geproviandeerd
  • Toekomende tijd I

    • ik zal provianderen
    • jij zult provianderen
    • hij/zij/het zal provianderen
    • wij zullen provianderen
    • jullie zullen provianderen
    • zij zullen provianderen
  • Toekomende tijd II

    • ik zal geproviandeerd hebben
    • jij zult geproviandeerd hebben
    • hij/zij/het zal geproviandeerd hebben
    • wij zullen geproviandeerd hebben
    • jullie zullen geproviandeerd hebben
    • zij zullen geproviandeerd hebben
  • Conditionalis I

    • ik zou provianderen
    • jij zou provianderen
    • hij/zij/het zou provianderen
    • wij zouden provianderen
    • jullie zouden provianderen
    • zij zouden provianderen
  • Conditionalis II

    • ik zou hebben geproviandeerd
    • jij zou hebben geproviandeerd
    • hij/zij/het zou hebben geproviandeerd
    • wij zouden hebben geproviandeerd
    • jullie zouden hebben geproviandeerd
    • zij zouden hebben geproviandeerd
  • Imperatief

    • jij proviandeer
    • jullie proviandeert

Verwijzingen

Bekijk 1 definitie(s) van provianderen