Vervoeging van puinruimen
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik ruim puin
- jij ruimt puin
- hij/zij/het ruimt puin
- wij ruimen puin
- jullie ruimen puin
- zij ruimen puin
Onvoltooid verleden tijd
- ik ruimde puin
- jij ruimde puin
- hij/zij/het ruimde puin
- wij ruimden puin
- jullie ruimden puin
- zij ruimden puin
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb puingeruimd
- jij hebt puingeruimd
- hij/zij/het heeft puingeruimd
- wij hebben puingeruimd
- jullie hebben puingeruimd
- zij hebben puingeruimd
Voltooid verleden tijd
- ik had puingeruimd
- jij had puingeruimd
- hij/zij/het had puingeruimd
- wij hadden puingeruimd
- jullie hadden puingeruimd
- zij hadden puingeruimd
Toekomende tijd I
- ik zal puinruimen
- jij zult puinruimen
- hij/zij/het zal puinruimen
- wij zullen puinruimen
- jullie zullen puinruimen
- zij zullen puinruimen
Toekomende tijd II
- ik zal puingeruimd hebben
- jij zult puingeruimd hebben
- hij/zij/het zal puingeruimd hebben
- wij zullen puingeruimd hebben
- jullie zullen puingeruimd hebben
- zij zullen puingeruimd hebben
Conditionalis I
- ik zou puinruimen
- jij zou puinruimen
- hij/zij/het zou puinruimen
- wij zouden puinruimen
- jullie zouden puinruimen
- zij zouden puinruimen
Conditionalis II
- ik zou hebben puingeruimd
- jij zou hebben puingeruimd
- hij/zij/het zou hebben puingeruimd
- wij zouden hebben puingeruimd
- jullie zouden hebben puingeruimd
- zij zouden hebben puingeruimd
Imperatief
- jij ruim puin
- jullie ruimt puin