Vervoeging van punten
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik punt
- jij punt
- hij/zij/het punt
- wij punten
- jullie punten
- zij punten
Onvoltooid verleden tijd
- ik puntte
- jij puntte
- hij/zij/het puntte
- wij puntten
- jullie puntten
- zij puntten
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb gepunt
- jij hebt gepunt
- hij/zij/het heeft gepunt
- wij hebben gepunt
- jullie hebben gepunt
- zij hebben gepunt
Voltooid verleden tijd
- ik had gepunt
- jij had gepunt
- hij/zij/het had gepunt
- wij hadden gepunt
- jullie hadden gepunt
- zij hadden gepunt
Toekomende tijd I
- ik zal punten
- jij zult punten
- hij/zij/het zal punten
- wij zullen punten
- jullie zullen punten
- zij zullen punten
Toekomende tijd II
- ik zal gepunt hebben
- jij zult gepunt hebben
- hij/zij/het zal gepunt hebben
- wij zullen gepunt hebben
- jullie zullen gepunt hebben
- zij zullen gepunt hebben
Conditionalis I
- ik zou punten
- jij zou punten
- hij/zij/het zou punten
- wij zouden punten
- jullie zouden punten
- zij zouden punten
Conditionalis II
- ik zou hebben gepunt
- jij zou hebben gepunt
- hij/zij/het zou hebben gepunt
- wij zouden hebben gepunt
- jullie zouden hebben gepunt
- zij zouden hebben gepunt
Imperatief
- jij punt
- jullie punt