Vervoeging van purgeren

  • Onvoltooid tegenwoordige tijd

    • ik purgeer
    • jij purgeert
    • hij/zij/het purgeert
    • wij purgeren
    • jullie purgeren
    • zij purgeren
  • Onvoltooid verleden tijd

    • ik purgeerde
    • jij purgeerde
    • hij/zij/het purgeerde
    • wij purgeerden
    • jullie purgeerden
    • zij purgeerden
  • Voltooid tegenwoordige tijd

    • ik heb gepurgeerd
    • jij hebt gepurgeerd
    • hij/zij/het heeft gepurgeerd
    • wij hebben gepurgeerd
    • jullie hebben gepurgeerd
    • zij hebben gepurgeerd
  • Voltooid verleden tijd

    • ik had gepurgeerd
    • jij had gepurgeerd
    • hij/zij/het had gepurgeerd
    • wij hadden gepurgeerd
    • jullie hadden gepurgeerd
    • zij hadden gepurgeerd
  • Toekomende tijd I

    • ik zal purgeren
    • jij zult purgeren
    • hij/zij/het zal purgeren
    • wij zullen purgeren
    • jullie zullen purgeren
    • zij zullen purgeren
  • Toekomende tijd II

    • ik zal gepurgeerd hebben
    • jij zult gepurgeerd hebben
    • hij/zij/het zal gepurgeerd hebben
    • wij zullen gepurgeerd hebben
    • jullie zullen gepurgeerd hebben
    • zij zullen gepurgeerd hebben
  • Conditionalis I

    • ik zou purgeren
    • jij zou purgeren
    • hij/zij/het zou purgeren
    • wij zouden purgeren
    • jullie zouden purgeren
    • zij zouden purgeren
  • Conditionalis II

    • ik zou hebben gepurgeerd
    • jij zou hebben gepurgeerd
    • hij/zij/het zou hebben gepurgeerd
    • wij zouden hebben gepurgeerd
    • jullie zouden hebben gepurgeerd
    • zij zouden hebben gepurgeerd
  • Imperatief

    • jij purgeer
    • jullie purgeert

Verwijzingen

Bekijk 1 definitie(s) van purgeren