Vervoeging van putten
Nederlands
Frans
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik put
- jij put
- hij/zij/het put
- wij putten
- jullie putten
- zij putten
Présent
- je puise
- tu puises
- il/elle puise
- nous puisons
- vous puisez
- ils/elles puisent
Onvoltooid verleden tijd
- ik putte
- jij putte
- hij/zij/het putte
- wij putten
- jullie putten
- zij putten
Indicatif imparfait
- je puisais
- tu puisais
- il/elle puisait
- nous puisions
- vous puisiez
- ils/elles puisaient
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb geput
- jij hebt geput
- hij/zij/het heeft geput
- wij hebben geput
- jullie hebben geput
- zij hebben geput
Indicatif passé composé
- j'ai puisé
- tu as puisé
- il/elle a puisé
- nous avons puisé
- vous avez puisé
- ils/elles ont puisé
Voltooid verleden tijd
- ik had geput
- jij had geput
- hij/zij/het had geput
- wij hadden geput
- jullie hadden geput
- zij hadden geput
Indicatif plus-que-parfait
- j'avais puisé
- tu avais puisé
- il/elle avait puisé
- nous avions puisé
- vous aviez puisé
- ils/elles avaient puisé
Toekomende tijd I
- ik zal putten
- jij zult putten
- hij/zij/het zal putten
- wij zullen putten
- jullie zullen putten
- zij zullen putten
Indicatif futur
- je puiserai
- tu puiseras
- il/elle puisera
- nous puiserons
- vous puiserez
- ils/elles puiseront
Toekomende tijd II
- ik zal geput hebben
- jij zult geput hebben
- hij/zij/het zal geput hebben
- wij zullen geput hebben
- jullie zullen geput hebben
- zij zullen geput hebben
Indicatif futur antérieur
- j'aurai puisé
- tu auras puisé
- il/elle aura puisé
- nous aurons puisé
- vous aurez puisé
- ils/elles auront puisé
Conditionalis I
- ik zou putten
- jij zou putten
- hij/zij/het zou putten
- wij zouden putten
- jullie zouden putten
- zij zouden putten
Conditionnel présent
- je puiserais
- tu puiserais
- il/elle puiserait
- nous puiserions
- vous puiseriez
- ils/elles puiseraient
Conditionalis II
- ik zou hebben geput
- jij zou hebben geput
- hij/zij/het zou hebben geput
- wij zouden hebben geput
- jullie zouden hebben geput
- zij zouden hebben geput
Conditionnel passé (1ère forme)
- j'aurais puisé
- tu aurais puisé
- il/elle aurait puisé
- nous aurions puisé
- vous auriez puisé
- ils/elles auraient puisé
Imperatief
- jij put
- jullie put
Impératif
- tu puise
- vous puisez