Vervoeging van rammen
Nederlands
Frans
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik ram
- jij ramt
- hij/zij/het ramt
- wij rammen
- jullie rammen
- zij rammen
Présent
- j'enfonce
- tu enfonces
- il/elle enfonce
- nous enfonçons
- vous enfoncez
- ils/elles enfoncent
Onvoltooid verleden tijd
- ik ramde
- jij ramde
- hij/zij/het ramde
- wij ramden
- jullie ramden
- zij ramden
Indicatif imparfait
- j'enfonçais
- tu enfonçais
- il/elle enfonçait
- nous enfoncions
- vous enfonciez
- ils/elles enfonçaient
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb geramd
- jij hebt geramd
- hij/zij/het heeft geramd
- wij hebben geramd
- jullie hebben geramd
- zij hebben geramd
Indicatif passé composé
- j'ai enfoncé
- tu as enfoncé
- il/elle a enfoncé
- nous avons enfoncé
- vous avez enfoncé
- ils/elles ont enfoncé
Voltooid verleden tijd
- ik had geramd
- jij had geramd
- hij/zij/het had geramd
- wij hadden geramd
- jullie hadden geramd
- zij hadden geramd
Indicatif plus-que-parfait
- j'avais enfoncé
- tu avais enfoncé
- il/elle avait enfoncé
- nous avions enfoncé
- vous aviez enfoncé
- ils/elles avaient enfoncé
Toekomende tijd I
- ik zal rammen
- jij zult rammen
- hij/zij/het zal rammen
- wij zullen rammen
- jullie zullen rammen
- zij zullen rammen
Indicatif futur
- j'enfoncerai
- tu enfonceras
- il/elle enfoncera
- nous enfoncerons
- vous enfoncerez
- ils/elles enfonceront
Toekomende tijd II
- ik zal geramd hebben
- jij zult geramd hebben
- hij/zij/het zal geramd hebben
- wij zullen geramd hebben
- jullie zullen geramd hebben
- zij zullen geramd hebben
Indicatif futur antérieur
- j'aurai enfoncé
- tu auras enfoncé
- il/elle aura enfoncé
- nous aurons enfoncé
- vous aurez enfoncé
- ils/elles auront enfoncé
Conditionalis I
- ik zou rammen
- jij zou rammen
- hij/zij/het zou rammen
- wij zouden rammen
- jullie zouden rammen
- zij zouden rammen
Conditionnel présent
- j'enfoncerais
- tu enfoncerais
- il/elle enfoncerait
- nous enfoncerions
- vous enfonceriez
- ils/elles enfonceraient
Conditionalis II
- ik zou hebben geramd
- jij zou hebben geramd
- hij/zij/het zou hebben geramd
- wij zouden hebben geramd
- jullie zouden hebben geramd
- zij zouden hebben geramd
Conditionnel passé (1ère forme)
- j'aurais enfoncé
- tu aurais enfoncé
- il/elle aurait enfoncé
- nous aurions enfoncé
- vous auriez enfoncé
- ils/elles auraient enfoncé
Imperatief
- jij ram
- jullie ramt
Impératif
- tu enfonce
- vous enfoncez